Opkomst burgerwetenschap zegen en risico tegelijk
De klimaatcontroverse laat zien dat de verhoudingen tussen wetenschap, politiek en samenleving veranderen, schrijft prof. dr. Pieter Leroy. Dat heeft positieve kanten, maar tegelijk dreigt er een soort kennispopulisme.
De controverse over het klimaatvraagstuk bereikte de afgelopen tijd een hoogtepunt. Vooral de ontdekking van enkele evidente en gemakkelijk vermijdbare fouten in een IPCC-rapport uit 2007 was daarbij cruciaal. Meer nog dan de voor missers over de gletsjers van de Himalaya was men hier gevoelig voor de foute cijfers over het percentage Nederland dat onder de zeespiegel ligt.De non-believers zaten er meteen bovenop om ”Schande!” en ”Zie je wel!?” te roepen. Oud-minister Cramer van Milieu en Tweede Kamerlid Samsom eisten voortaan foutloze rapporten. Maar de wetenschap kan niet onfeilbaar zijn. Het is een beetje modieus allerlei hedendaagse maatschappelijke vraagstukken complex te noemen, maar het klimaatvraagstuk is echt een complex probleem.
Dat komt ten eerste omdat het gaat om een veelheid van variabelen, waarvan we de onderlinge wisselwerking nog niet altijd goed begrijpen.
Ten tweede komt dat omdat we slechts geleidelijk beter zicht krijgen op de grote variatie aan de mogelijke effecten ervan, in directe zin op het weer, maar in indirecte zin op de landbouw, de gezondheid, de migratie, de stedenbouw, de economische ontwikkeling enzovoort. Zelfs voor het meest zekere effect, het weer, gaat een wereldwijde opwarming in Noordwest-Europa gepaard met een strenge winter.
Het klimaatvraagstuk is, ten derde, ook maatschappelijk en politiek complex. De aanpak ervan vergt een maatschappelijke omschakeling waarvan we geen voorgaande kennen. In die context van wetenschappelijke onzekerheid en grote maatschappelijke kosten laveren politici tussen wat natuurwetenschappers noodzakelijk vinden en wat de samenleving haalbaar vindt.
Gebrek aan legitimiteit
Het klimaatvraagstuk wordt nog eens extra ingewikkeld gemaakt doordat het zich voordoet in een tijdsgewricht waarin de wetenschap én de politiek lijden onder een gebrek aan legitimiteit. De onzekerheid in de wetenschap is koren op de molen van allerlei partijen die voortdurend proberen dergelijke twijfels uit te buiten.
De klimaatcontroverse staat overigens niet op zichzelf. Het verloop doet denken aan vergelijkbare controverses: over milieuverontreiniging, roken en longkanker, vaccinaties, kernenergie, om er maar een paar te noemen. Die debatten hebben met elkaar gemeen dat het behalve over de kwesties zelf, ook gaat om de vraag hoe je denkt over ”onzekerheid” en wat je ermee doet.
In een klassieke, optimistische opvatting over wetenschap kan onze kennis de werkelijkheid geheel doorgronden, is onzekerheid voorlopig, want oplosbaar door verder onderzoek. Vóór die tijd maatregelen nemen is uit den boze, zelfs weggegooid geld. Recent zijn veel wetenschappers echter bescheidener: onzekerheid is deels níét voorlopig, maar intrinsiek. In plaats van zekerheid is voorzorg nu het uitgangspunt.
Bovendien spelen de genoemde controverses zich niet af binnen de wetenschap, maar publiek in de media, vooral ook via internet. Dat heeft voordelen van openheid en transparantie. De emancipatie van de burger leidt ertoe dat artsen door hun patiënten worden tegengesproken, en dat ingenieurs tegenspraak krijgen over hun risicoanalyses.
Onvermijdelijk
De keerzijde van ”citizen science” (burgerwetenschap) is het risico van populisme, van charlatanisme van allerlei soorten. Ongelukkigerwijze is de huidige generatie politici, evenals de kiezers, zelf ook verre van stabiel in haar standpunten en extreem gevoelig voor onrust in de samenleving. Het vervagen van de grenzen tussen wetenschap en samenleving heeft dus ook invloed op de politiek.
Wetenschappelijke controverses zijn onvermijdelijk. Sterker: ze zijn de motor van wetenschappelijke vooruitgang. Dat wetenschappelijke controverses ook maatschappelijke en politieke controverses worden, lijkt me even onvermijdelijk. De vraag is echter wat ons kan behoeden voor een soort kennispopulisme.
Ik pleit dan ook voor een betere kwaliteitsborging van wetenschap, en voor een andere vormgeving van haar interactie met de politiek. Wetenschappelijke processen moeten transparanter en ”peer reviews” moeten worden aangevuld met beoordelingen door betrokkenen. Ten tweede moeten we betere mechanismen vinden voor besluitvorming in situaties van onzekerheid.
Daarbovenop komt de omgang met de politiek. Dat is een lastige opgave. Noch een model waarbij de experts beslissen, noch een model waarbij de politiek het laatste woord heeft biedt een veilige route. Maar veel beter dan de manier waarop de IPCC-rapporten worden omgezet in beleidsaanbevelingen hebben we nog niet verzonnen. Kortom, er is werk aan de winkel.
Pieter Leroy is hoogleraar milieu en beleid aan de Radboud Universiteit Nijmegen.