Emancipatie omdat „we moeten”
Vrouwen in de orthodox-protestantse gemeenschap betreden in groten getale de arbeidsmarkt. Zeker de helft van de echtparen met jonge kinderen leeft van een dubbel inkomen, schat de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS). Wel kiezen zij vooral voor een baan van hooguit twee dagen. Een vier- of vijfdaagse werkweek is een uitzondering.
Dat meldde de Volkskrant van afgelopen zaterdag. In een paginagroot artikel doet de krant uit de doeken dat vrouwen in de biblebelt bezig zijn „aan een opvallende opmars op de arbeidsmarkt.” Aan het woord komen diverse vrouwen die vertellen hoe ze tot hun besluit om te gaan werken, zijn gekomen. Zingeving speelt wel een rol, maar de doorslag geven de financiële aspecten. Rondkomen van een enkel inkomen is haast geen doen meer.Wie tot genoemde kringen behoort en wel eens om zich heen kijkt, zal niet onmiddellijk van zijn stoel vallen bij deze constateringen. Hooguit veroorzaakt de schatting dat de helft van de echtparen met jonge kinderen van een dubbel inkomen leeft, toch nog een kleine schok. In de zin van: O, gaat het zo hard?
Want dat het beeld snel is veranderd, is onmiskenbaar. Ik kan me nog heel goed herinneren dat de werkende vrouw een populair thema was op jongerenbijeenkomsten in eigen kring. Het behoorde tot een select aantal zeer verontrustende verschijnselen. Je hoorde vierkant tegen te zijn.
Dat veranderde rap. Ik herinner me dat ik als beginnend verslaggever optrok met seniorredacteur Leen Ruijgrok, die me de kneepjes van het vak zou bijbrengen. Op de agenda stond een bijeenkomst van de christelijke bakkersvereniging, waar CNV-voorman Jan Lanser zou spreken. Hij hield een hartstochtelijk pleidooi voor de werkende vrouw. Met haar gaven en talenten kon ze een belangrijke bijdrage aan de maatschappij leveren of woorden van gelijke strekking.
Nu mocht mijn collega graag buiten de oevers van zijn vak als journalist treden. Niet voor niets stond hij later aan de wieg van de RMU. Ook die middag kroop het bloed waar het niet gaan kon. Terwijl de christelijke bakkers het revolutionaire betoog van de CNV-voorman zonder morren wilden laten passeren, stond Ruijgrok op en hield hij Lanser in een milde maar toch glasheldere repliek de Bijbelse noties omtrent deze kwestie onder ogen. Dat wilde hij, ook al was hij slechts aanwezig als verslaggever, wel gezegd hebben.
Lanser kende Ruijgrok wel en knikte eens vriendelijk naar hem. „Ja, ja”, reageerde hij droogjes, „Sara zal in de tent wonen.” Daarmee was de discussie gesloten. Lanser voorspelde dat deze karavaan niet meer te stoppen viel en gewoon verder zou trekken.
Daarna brak een periode aan waarin met een zekere verbetenheid voor de werkende vrouw werd geijverd. Eerlijk gezegd verbaasde ik me daar nogal over. Op het Zeeuwse platteland, waar ik ben opgegroeid, was de werkende vrouw een vertrouwd verschijnsel. Vrouwen hielpen hun mannen op de boerderij of bij het binnenhalen van de oogst. Dat gebeurde zuiver om economische redenen. Een knecht was te duur. De vrouw kon in veel bedrijfjes niet worden gemist.
Heel veel vrouwen slaakten een zucht van verlichting toen hun inzet niet meer nodig was. Machines hadden het werk overgenomen. Waren die vrouwen blij dat ze thuis konden blijven.
Vandaar mijn verbazing over het feminisme dat in alle hevigheid de kop op stak. Vrouwen moesten bevrijd worden van hun ketenen waarmee ze aan het aanrecht waren gebonden. Historisch was de confrontatie in de Tweede Kamer tussen de nieuw aangetreden staatssecretaris voor Emancipatiezaken D’Ancona en de kersverse christen-Kamerleden Leerling, Schutte en Van der Vlies. Daar vlogen de stukken echt vanaf. D’Ancona kondigde aan dat ze gehakt zou maken van het traditionele patroon van de man die voor het inkomen zorgt en de vrouw die de kinderen grootbrengt. Vooral de dwingende toon riep bij haar opponenten de nodige weerzin op. Al met al werd het een gedenkwaardig steekspel.
Dertig jaar na dato moge duidelijk zijn dat D’Ancona en haar medefeministen de strijd glansrijk hebben gewonnen. Er was tijdens dat bewuste debat hooguit sprake van een achterhoedegevecht. Nu ging het het genoemde driemanschap niet in de eerste plaats om de werkende vrouw als wel om de keuzevrijheid, maar ook die is uiterst betrekkelijk geworden. Wie als startend koppel een beetje fatsoenlijk wil wonen en een gezin wil stichten, ziet zich geconfronteerd met torenhoge lasten. „We moeten wel”, is een veelgehoord argument, ook in de Volkskrantreportage.
Niet dat dat het enige is. „Na de geboorte van mijn eerste kind ben ik een halfjaar thuis geweest. Ik merkte dat ik ook intellectueel uitgedaagd wilde worden en wilde participeren in de maatschappij”, vertelt een moeder in hetzelfde verhaal. Uiteraard kan iedereen zich daarbij van alles voorstellen.
Toch, als ik al die stress waarneem, al dat geren en gevlieg om kinderen elders onder te brengen en weer op te halen, de druk om hypotheken af te lossen en studiegelden bijeen te krijgen, dan denk ik wel eens: velen zullen net als toen op het platteland een zucht van verlichting slaken op de dag dat het niet meer nodig is.