NVVE stuurt discussie met ”voltooid leven” eigen kant op
Met haar omschrijving van het probleem van het ”voltooide leven” stuurt de NVVE de discussie een bepaalde kant op, schrijft dr. Theo Boer. De oplossing die je zoekt, hangt maar net af van hoe je het probleem definieert.
Per jaar maken 400 mensen ouder dan 60 jaar een eind aan hun leven. Voor zover zij handelen vanuit een bewuste keus –veel zelfdodingen zijn impulsief– zijn deze mensen van mening dat verder leven geen geluk of zin aan hun leven toevoegt. Naar een dokter kunnen zij niet: alleen wie lijdt aan een ernstige kwaal mag een euthanasieverzoek doen.Om de groep levensmoede ouderen ter wille te zijn en om nabestaanden, treinmachinisten en ambulancepersoneel het trauma van een gruwelijke dood te besparen, riep de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) onlangs de ”Week van het Voltooide Leven” uit. Zowel op radio, televisie als in de kranten werd en wordt uitgebreid aandacht besteed aan dit initiatief.
Officieel is dit geen discussie alleen maar over een zelfmoordpil. Langer doorleven door betere zorg en meer sociale contacten, het mag allemaal ook. Toch startte uitgerekend in dezelfde week het burgerinitiatief ”Uit vrije wil” , een pleidooi dat niets aan onduidelijkheid te wensen overlaat: een zelfmoordpil voor iedere oudere die dat wil. Het initiatief is opgezet „in samenspraak met de NVVE” en wordt aangevoerd door haar net teruggetreden voorman Sutorius. Daar komt bij dat de NVVE nog maar enkele maanden geleden met veel aplomb een website openstelde met tips voor zelfdoding.
Definitiemacht
Desondanks is de invoering van een zelfmoordpil nog allerminst een gelopen race. Wie moet hem gaan uitdelen? Hoe voorkomen we dat mensen die last hebben van een tijdelijke dip om zo’n pil gaan vragen? Wie stelt vast of de aanvrager wilsbekwaam is? Welk signaal gaat van zo’n pil uit naar mensen die oud, eenzaam en zorgbehoevend zijn maar nog niet dood willen? Hoe kunnen we voorkomen dat de pil een moordwapen wordt in de handen van familieleden met goede of minder goede bedoelingen? En hoe leggen we een nieuwe Alleingang uit aan het buitenland?
Eén slag hebben de NVVE en het burgerinitiatief al wel gewonnen: zonder zich ervan bewust te zijn, zijn velen het probleem van levensmoede ouderen gaan beschrijven met behulp van termen en begrippen die ons vanuit één hoek zijn aangereikt. De NVVE heeft zichzelf de definitiemacht van het probleem toegeëigend: oude mensen die een mooi leven hebben gehad komen na rijp beraad tot de conclusie dat het genoeg is geweest maar helaas: bange dokters, starre rechters, bemoeizuchtige geestelijken en beduchte politici houden de invoering van een zelfmoordpil nog tegen. En dat terwijl een meerderheid van de Nederlanders er voor is.
Laten we dus eens bij de probleemstelling beginnen. Als Jantje steeds met onvoldoendes voor wiskunde thuiskomt, wat is dan het probleem? De een zal zeggen dat het ventje lui is en harder moet studeren. Een ander zal echter menen dat het Jantje niet ontbreekt aan vlijt maar aan hersenen en een derde zal inbrengen dat de school veel te moeilijke toetsen bedenkt. Maar wat als het geen van drieën is en Jantje een verkeerd vakkenpakket heeft gekozen? Door het probleem op een bepaalde manier te definiëren, suggereer je al een oplossing.
Documentaires
Iets soortgelijks is er aan de hand met de discussie over voltooid leven. Is het probleem dat wij mensen niet aan hun dood helpen? Is het probleem misschien dat mensen niet meer in staat zijn om inactiviteit en afhankelijkheid te accepteren? Leiden de vele documentaires en publicaties over levensmoeheid misschien niet tot een doodswens bij sommigen? Geven we oudere mensen veel te vanzelfsprekend allerlei medische behandelingen waardoor ze de kans niet krijgen om een natuurlijke dood te sterven? Of is het dat oudere mensen zich gemarginaliseerd en eenzaam voelen?
De definitie van het probleem stuurt de zoekrichting van de oplossing. Helaas vraagt de NVVE in haar onderzoek over het draagvlak voor een zelfmoordpil alleen maar of de respondent levensmoe is, het denkt te kunnen worden, of zich kan voorstellen dat anderen het worden, en of men vindt dat men op dit terrein zaken moet regelen. Een NVVE die zou bekijken wat de echte oorzaken van een doodswens zijn, een NVVE die onderzoek zou laten doen naar de relatie tussen zelfdoding en eenzaamheid, een die toestanden in verpleeghuizen onderzoekt en marginalisering van ouderen aan de kaak stelt, dát zou nog eens van een open vizier getuigen.
Stervenskunst
Maar de minst bediscussieerde en tegelijkertijd meest omstreden vooronderstelling van dit ingekaderde debat is misschien nog wel dat er überhaupt zoiets bestaat als een vrijwillig levenseinde. Zelfs wat op het oog een vrije beslissing voor zelfdoding is, komt in de regel tot stand onder de druk van pijn en benauwdheid, incontinentie, blindheid en doofheid – en in het geval van levensmoeheid dus afhankelijkheid, verveling en eenzaamheid.
Mensen die gelukkig zijn en vechtlust bezitten willen niet dood. Het vrijwillige in onze omgang met de dood zit daarom minder in de keuze voor deze of gene wijze van doodgaan dan in het leren omgaan met de noodzakelijkheid ervan. Die betekenis had de ”ars moriendi” (de kunst van het sterven) van godsdienstige middeleeuwers net zozeer als de veelgeprezen zelfbeschikking bij de verlichtingsfilosoof Immanuel Kant. De zelfgekozen dood als waardige afsluiting van een levensproject: nét iets begrijpelijker dan rechtszaken over een onterecht leven (”wrongful life”), maar beide gaan terug op dezelfde misvatting: dat wij een instemmingsrecht hebben als het gaat over ons eigen bestaan.
Ondertussen gaan de voorvechters van de zelfmoordpil gemakshalve voorbij aan het feit dat een deel van de zelfdodingen bij ouderen voortkomt uit paniek of depressie en er bij hen van een echte afweging nauwelijks sprake is. En het aanbod van zo’n pil zal anderen die aanvankelijk niet van opgeven wilden weten, juist op een idee brengen.
Vuile werk
Verder is er de suggestie, gebaseerd op methodologisch dubieus onderzoek, dat in Nederland een slinkende conservatieve minderheid zijn visie opdringt aan een (groeiende) meerderheid. Zodra men respondenten echter zou vragen of zij zelf bereid zouden zijn om als zelfmoordconsulent op te treden, of men hun zou voorhouden welke nadelen recht op zelfdoding heeft, zodra we ze twee weken lang documentaires zouden laten zien over mensen die hun doodswens wél hebben zien verdampen, zouden de cijfers er ongetwijfeld anders uitzien.
De publieke opinie mag dan verschuiven naar een grotere aanvaarding van de zelfgekozen dood, degenen die het vuile werk moeten opknappen worden eerder terughoudender, zoals een arts in het boek ”Verlossers naast God” van Anne-Mei Thé opmerkt, en zij kunnen het weten. Deze arts zegt dit over euthanasie, levensbeëindiging dus bij mensen met een ernstige medische aandoening. Dan kun je je voorstellen hoe het hulpverleners te moede zal zijn die ’s avonds om acht uur met een koffertje op pad gaan, door een krasse oude man of vrouw worden opengedaan om hem of haar na een kopje koffie aan een snelle dood te helpen. Wie dat soort hulp regelmatig moet verlenen, stelt zichzelf aan een zware belasting bloot. En als hulpverleners die spanningen niet ervaren, is er paradoxaal genoeg reden om nóg weer ongeruster te worden.
We zullen zelfdoding nooit kunnen voorkomen. Maar laat het blijven wat het is: een uitzonderlijke en tragische beslissing om de dood er met de haren bij te slepen. Dat soort tragiek moet je niet willen regelen. Laten de dapperen het voor zichzelf maar regelen, net zoals dat in de oudheid gebeurde. Ik ben in elk geval niet een van hen. De grootste misvatting in het debat over voltooid leven is misschien wel dat er voor elk probleem een oplossing is en dat we die oplossing vervolgens wettelijk moeten vastleggen.
De auteur is universitair docent ethiek aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) te Utrecht.