Gebrek aan parlementair fatsoen
Een kabinetscrisis schaadt het aanzien van de politiek en de democratie, vinden veel burgers. Als dat waar is, zou er inmiddels van de democratie niets zijn overgebleven. Sinds de invoering van de parlementaire democratie heeft ons land tientallen regeringscrises meegemaakt. En nog steeds is de regeringsvorm niet veranderd.
Dat neemt niet weg dat er wel degelijk iets aan de hand is. Het aanzien van de politiek staat onder druk. Iedereen in Den Haag weet dat, maar weinigen tonen in hun daden dat ze er zich echt zorgen over maken.In ieder geval bleek donderdag tijdens het debat over de kwestie Uruzgan dat weinig Kamerleden beseften met elkaar bezig te zijn aan de afbraak van het gezag van de democratie. Het hele debat was een beschamende vertoning, waar de fatsoensregels met voeten getreden werden. Daar waren zowel bewindslieden als fractievoorzitters debet aan.
Vicepremier Bos wrong zich in allerlei bochten om onder de stevige kritiek van de Kamer uit te komen en minister Verhagen van Buitenlandse Zaken probeerde voor het oog van de natie en van bondgenoten duidelijk te maken dat hij het vooral goed had gedaan. Maar welk belang hadden deze bewindslieden op het oog? Dat van zichzelf, dat van hun eigen partij of het landsbelang? Een minister is dienaar van de kroon, maakt deel uit van de overheid die er is gegeven ten goede van land en volk. Nou, daar was donderdag weinig van terug te zien.
Maar ook veel volksvertegenwoordigers hebben zich niet correct gedragen. Als hongerige leeuwen betraden de oppositiepartijen de politieke arena. Zij roken bloed. Na afloop moest de oppositie echter met een lege maag naar huis. De prooi was ontsnapt, althans voorlopig. Maar met hun venijnige opmerkingen hebben de volksvertegenwoordigers de bewindslieden bloedige wonden toegebracht.
Nu mag een parlementair debat scherp zijn, maar altijd binnen de grenzen van het fatsoen. Sterker, het parlement heeft een voorbeeldfunctie.
Parlementair taalgebruik is vanouds immers synoniem met taalgebruik dat niemand ergert. Ieder die getuige was van het debat over Uruzgan weet dat veel Kamerleden zich in dat opzicht onparlementair gedroegen.
Bijna anderhalve eeuw geleden klaagde de Schotse romanschrijver en essayist Robert Louis Stevenson: „Wij weten allemaal wat het parlement is, en wij schamen ons er allen voor.” Donderdag zei SGP-kamerlid Van der Vlies bijna hetzelfde toen hij zijn collega’s kapittelde vanwege het gebruik van „krenkende superlatieven.” Terecht zei hij dat dit „schandelijk” is voor het aanzien van het parlement.
Het is niet de eerste keer dat de nestor van de Kamer oproept tot fatsoen in het debat. Keer op keer krijgt hij bijval van collega’s. In september vorig jaar stelde CDA-voorman Van Geel voor de Van der Vliesnorm in te voeren. Donderdag roffelden veel Kamerleden als teken van bijval. Maar praktisch gezien lijkt de SGP’er oproepen te doen aan doven. Het onfatsoenlijk, onhoffelijk gedrag duurt voort. Een kabinetscrisis kan het aanzien van de politiek schaden, het onbehoorlijk gedrag van parlementariërs doet dat zeker.