Prof. dr. Ter Horst: Niets zo erg als bitterheid
Zijn leven is getekend door sporen van onuitwisbaar verdriet. Prof. dr. Wim ter Horst, emeritus hoogleraar pedagogiek en auteur van veelgelezen boeken over liefde en troost, verloor drie kinderen op jonge leeftijd. Juist in de periode dat er licht in de tunnel gloorde, kreeg zijn vrouw het bericht dat ze ongeneeslijk ziek was. „Ik heb vaak gebeden: Geef dat ik niet bitter word. Niets is zo erg als bitterheid.”
Over het leed dat hem overkwam, wil hij niet veel kwijt. „Ik doe het liefst als Maria”, zegt prof. Ter Horst (80) in de woonkamer van zijn huis in Heino, „al deze dingen in mijn hart bewaren en overleggen.”Wel is hij bereid iets te laten zien van de manier waarop hij met alle verdriet omgaat, al spreekt hij liever over het geluk dat hij hervond toen hij enkele jaren na het overlijden van zijn eerste vrouw hertrouwde. En over zijn werk dat hij te midden van alle rouw voortzette: onderzoek naar geloofsopvoeding, het schrijven van boeken over de kunst van liefhebben en de waarde van troost bij verdriet.
Prof. Ter Horst verloor al de drie kinderen die hij kreeg. Kort na zijn eerste huwelijk, ruim veertig jaar geleden, overleed een baby van enkele maanden oud. Drie jaar later verloor hij een peuter van anderhalf jaar oud. Bijna twintig jaar later trof hem een nieuwe slag: een zoon van 17 jaar oud kwam om het leven. „En net in de tijd dat ik, heel moeizaam, op de kant begon te klauteren en ik weer een beetje blij kon zijn met kleine dingen, kreeg mijn vrouw kanker. Binnen een halfjaar was ze overleden.”
Onvoorstelbaar.
„Het is iets waar ik nooit meer overheen kom. Het spreken erover maakt veel in me los. Ik kan zomaar in huilen uitbarsten. Zou ik er dieper op ingaan, dan ben ik een paar dagen compleet van streek.”
Hoe geeft u alle verdriet plaats in uw leven?
„Ik laat het er zijn. Het mág er ook zijn. Zeker, het ene moment laat het zich meer voelen dan het andere. Verdriet komt op en het zakt ook weer wat weg.”
Nooit bang kopje-onder te gaan?
Hij denkt even na. Citeert dan Psalm 27: „Zo ik niet had geloofd dat in dit leven, mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou, mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed gebleven? Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.”
Ik heb altijd gebeden: Heere, geef dat ik niet bitter word. Er was alle reden voor. Wat ik anderen voorhoud, houd ik ook mijzelf voor: Heb maar verdriet, word niet bitter, zoek het midden tussen jezelf laten gaan en jezelf aanpakken, blijf geloven in God, in de kracht van Zijn Woord, in de komst van Zijn Koninkrijk, in de tijd die komt waarin alle tranen van de ogen worden afgewist. Als je die troost hebt, ontstaat er pas echt verdriet. Anders blijft er niets over dan kwijnen, bezwijken, verbitteren, verharden.”
Komt er dan ook ruimte voor vreugde?
„Zeker. Vreugde en verdriet bijten elkaar niet. Toen mijn vrouw overleed, dacht ik: Nu is m’n levensgeluk voorbij, nu kan ik me aan niemand meer binden, ik wil het ook niet meer. Totdat onverwachts de vrouw in m’n leven kwam met wie ik inmiddels bijna twintig jaar getrouwd ben. Opeens was ze er: de liefde. Ze overkwam me. Ik vond haar zonder dat ik ernaar had gezocht.”
U bent door grote diepten gegaan. Is er een persoon in de Bijbel met wie u zich verwant voelt?
„David.”
Geëmotioneerd: „Het gebeurde tijdens een van de dieptepunten van m’n leven: ik zette de radio aan en hoorde iemand vertellen over de geschiedenis van David waarin hij het bericht van de dood van zijn kind hoort. Toen waste hij zijn aangezicht, staat er. Dat verhaal raakte me diep.
Treffend is wat David uitroept na de dood van zijn Absalom. „O Absalom, ware ik voor u gestorven.” Dat is zo herkenbaar…”
U schrijft in een van uw boeken over de doolhof van verdriet. Wat u op wetenschappelijke manier optekent, is in feite een reflectie op uw eigen ervaringen?
„Zeker. Ik stam uit een periode waarin er nog niets over therapie en slachtofferhulp op papier stond. De generatie pedagogen waartoe ik behoor, moest alles zelf uitvinden. Wij zijn pioniers geweest: wij kregen de opdracht hulpverleners te onderwijzen, maar de methodes ervoor mochten we zelf bedenken.”
De meeste van uw boeken beleven tal van herdrukken. Hoe krijgt u dat voor elkaar?
„Misschien houdt het verband met mijn kijk op de wetenschap. Die speelt zich wat mij betreft niet af op een hoge, Bibelebontse berg waar niemand bij kan, maar begint op de vloer, in het alledaagse leven van mensen. Wat houdt hen bezig? Waar maken zij zich druk om? De antwoorden op die vragen moet je analyseren en abstra-heren. Maar dan ben je nog niet klaar. Wetenschappers moeten terug naar de vloer. Hoe zetten we het zilver om in pasklare munt, zodat we anderen van dienst kunnen zijn? Dat is het moeilijkste wat er is.”
U hebt er kennelijk een speciale gave voor.
„Mijn boeken zijn eerder vrucht van transpiratie dan van inspiratie.”
U wordt omschreven als een empathisch man. Hoe belangrijk is invoelingsvermogen voor u?
„Heel belangrijk. Het is mooi om van iemand zijn leeftijd en belastbaar inkomen te weten, maar daarmee ken je zo’n persoon natuurlijk nog niet. Daar is meer voor nodig: kennis van het hart. Wat houdt mijn geliefde bezig? Wat gaat er om in mensen die op m’n weg komen? Zo kom je tot wezenlijke ontmoetingen.
Empathie is een gave die je tot ontwikkeling kunt brengen. Heb oog voor de ander. Wees je bewust van het belang van stilte. Ga naast iemand zitten, blijf rustig, luister. Liefde is hierbij essentieel. Zij maakt je helderziend.”
Helderziend?
„Ja. Mensen die liefhebben, zien meer dan mensen die niet liefhebben. Zij proberen door de buitenkant van mensen heen te kijken.
Ik weet dat wat ik nu zeg, niet strookt met opvattingen van moderne wetenschappers. Maar dat scheelt me niks. Blaise Pascal schrijft er al over, bij Augustinus en Calvijn tref ik dezelfde gedachten aan.”
Lachend: „In Leiden noemden collega’s me wel een bevindelijk pedagoog. Terwijl ik helemaal niet uit bevindelijke kring afkomstig ben.”
Wat is uw kerkelijke achtergrond wél?
„Ik ben gewoon hervormd. Zonder toevoeging.”
Van huis uit?
„Nee, ik ben niet christelijk opgevoed. Tot mijn achtste deden mijn ouders nergens aan. Totdat mijn vader het besluit nam op zondag voortaan naar de hervormde kerk in Borne, in Twente, te gaan. De eerste keer dat ik er kwam, maakte diepe indruk: het middeleeuwse gebouw, de fresco’s op de muur, de oude preekstoel. Ik dacht: Hier leven mensen met een geheim, daar wil ik meer van weten.”
Hoe omschrijft u dat geheim? Wat is volgens u de kern van het geloof?
Na enige stilte: „Wat bij me opkomt, is: Christus en Die gekruisigd en opgewekt.”
U bent nu lid van de Protestantse Kerk in Nederland. Hoe gaat u om met de breedte ervan?
„Ik ben als ouderling enkele jaren lid geweest van de hervormde classis Nijmegen. De predikanten hebben mij vrij snel preses gemaakt. Vermoedelijk komt dat doordat ik een man ben die niet graag in tegenstellingen denkt. Daar ben ik te Twents voor.”
U legt liever het accent op vrede dan op waarheid?
„Zo zou ik het niet willen zeggen. Voor mij is de waarheid een Persoon. Bonders, confessionelen –mij zijn ze allen van harte lief. Ik heb gemerkt dat achter dat wat mensen zeggen vaak goede bedoelingen schuilgaan.
Toen ik in Woerden woonde, was prof. C. Graafland mijn wijkpredikant. De zekerheid des geloofs, dat was een thema waaraan hij veel aandacht schonk. Wat God belooft, is waar, ook al zou mij alles ontvallen en heb ik niets in handen.”
Onderzoek wijst uit dat ouders in de reformatorische gezindte worstelen met opvoedingsvragen. Kijkt u ervan op?
„Helemaal niet. De tijd van nu is zo anders dan die waarin wij opvoedden. Iedereen wist destijds wat er van hem werd verwacht: de waarden en normen waren overal hetzelfde. De secularisatie, de technische ontwikkelingen en de veranderingen in gezagsverhoudingen hebben alles in de samenleving veranderd. Niemand kan de invloed die daarvan uitgaat, ontlopen. Vandaag de dag leeft de een zo en de ander zus.”
Wat adviseert u mensen met pedagogische onzekerheid?
„Je moet wat hebben met het geloof. Het moet echt zijn. Het is niet genoeg als het geloof voor jou niet meer is dan een of andere liefhebberij. Kinderen voelen feilloos aan of iets je aan het hart gaat of niet. Daar hebben ze een speciale antenne voor.
Aan de opvoeding zit een kennisaspect: ouders moeten hun kinderen verhalen bijbrengen. Liederen ook. En gebeden. Maar zeker zo belangrijk is het betekenisaspect: wat zeggen al die verhalen nu voor het dagelijkse leven? Als kinderen niet aan vader en moeder merken dat Bijbellezen, bidden en zingen iets met hen doen, dan zal het met hen evenmin snel iets doen.”
Waarom zet u zo sterk in op het geloof?
„Vuur ontstaat alleen door vuur. Wie zijn kinderen een muzikale opvoeding wil geven maar zelf niets heeft met muziek, kan het wel vergeten. Ik heb zelf ooit les gehad van een wiskundeleraar die als ritmeester had gediend bij de veldartillerie. Een ruwe kerel. Hij schreef het bord altijd helemaal vol sommen en formules. Ik vergeet nooit het moment waarop hij van het ene getal een hulplijn naar het andere getal trok en toen met ontroering in zijn stem zei: „Moet je eens kijken hoe mooi…” Ik begreep er niets van, maar ik voelde wel aan: die onbehouwen kerel ziet iets wat ik niet zie.
Als ouders geen verborgen omgang met God hebben, dan weet ik niet zo goed wat ik nog kan zeggen. Misschien dit: Geloof is een gave van de Heilige Geest. En de Heere is gul om het uit te delen, hè?”
U schrijft in een van uw boeken: „Opvoeders moeten wat ‘over’ hebben voor hun kinderen: liefde, hoop, geloof.” Wat bedoelt u ermee?
„Heel letterlijk: heb je als ouders nog tijd en energie over? Of kom je zelf tekort? Als dat het geval is, heb je niets om met je kinderen te delen. Dat is ernstig. Ga met je kind de sneeuw in. Kijk samen naar een vogeltje. Raap een veertje op en zeg hoezeer je geroerd wordt door de schoonheid van de natuur. Als je je hart laat spreken en je je verwondering uit, gaan kinderen als vanzelf resoneren.
Onlangs zei ik tegen een vader en moeder: „Jullie hebben niets voor je kinderen over.” Ze keken me verbaasd aan. „We hebben alles voor hen over”, zeiden ze. „Maar nu concreet”, zei ik, „doe je wel eens samen een spel? Maak je samen wel eens een reis?” „Nee, dat niet.” „Nou”, zei ik, „maak er ruimte voor in je agenda.””
Hoe belangrijk is hoop in de opvoeding?
„Dat is een kernwoord, net als geloof en liefde. Over liefde schreef ik in de jaren negentig een boek. Dat vond ik nodig, omdat in die tijd erg cynisch over liefde werd gesproken. Liefde betekende alleen nog consumentenseks. Daarom heb ik voor eerherstel gepleit. Ik zeg altijd: Liefde wordt gegeven, je vindt haar, maar je moet haar blijven zoeken. Als er uitspraken van mij zijn die enig belang hebben, dan hoort daar deze zeker bij.
Hoop biedt mensen uitzicht. Zij maakt dat we loskomen van een materialistische levensstijl, van onze focus op het hier en nu, van de gedachte dat alles leuk moet zijn. Het Koninkrijk van God is in aantocht. Mensen om ons heen missen dat toekomstperspectief. Christenen moeten hun dat bieden. Wij hebben schatkamers vol hoop. Laten we er ruimhartig van uitdelen.”
Levensloop prof. Wim ter Horst
Wim ter Horst (Borne, 11 september 1929) is een christenpedagoog die diverse boeken over opvoeden, troosten en liefde op zijn naam heeft staan. Ter Horst was in de jaren vijftig en zestig leraar opvoedkunde aan de Hervormde Kweekschool in Amsterdam. Vanaf 1965 werkte hij enkele jaren als orthopedagoog bij de Heldringstichting te Zetten, een instelling voor jeugdhulpverlening. Kort na zijn promotie aan de Radboud Universiteit Nijmegen in 1970 werd hij hoogleraar pedagogiek aan de Rijksuniversiteit Leiden. In 1983 ging hij met emeritaat. Enkele boeken van zijn hand zijn ”Eerherstel van de liefde” (1993), ”Wijs me de weg!” (1999) en ”Over troosten en verdriet” (2004).