„Wij staan hier, elk in eigen onmacht”
Titel:
”Zingende botten”
Auteur: Boudewijn Büch; ”Hotel Terminus”, door Kristien Hemmerechts; ”Koud liggen”, door Bert Keizer; ”De dag zal komen, Janus”, door Nico ter Linden; gezamenlijk verkrijgbaar als ”Vier visies op de dood”, uitg. CPNB, Amsterdam, 2003; ISBN 90 74226 87 6; 4 x 56 blz.; € 6,- (per stuk € 1,95); ”In memoriam Prins Claus. Gedichten”
Uitgeverij: Passage, Groningen, 2003
ISBN 90 5452 079 5
Pagina’s: 32
Prijs: € 13,80;
Titel: ”Claus, deze geboren koning”, de overdenking van Huub Oosterhuis tijdens de uitvaartdienst voor Prins Claus
Uitgeverij: De Prom, Amsterdam, 2002
ISBN 90 6801 517 6
Pagina’s: 16
Prijs: € 3,95.
Dood is dood. De mens is een dier. De ziel bestaat niet. En het leven na de dood is een sprookje dat de achterblijvers moet troosten. Na lezing van de vier Boekenweekessays blijf ik verbijsterd achter. Hoe is het mogelijk dat een mens met zoveel leegte kan leven?
Wie in een kerkelijk gezin is grootgebracht, wie bij sterfbedden en begrafenissen slechts dominees en ouderlingen heeft horen spreken, is van jongsaf vertrouwd met de christelijke visie op de dood. De onsterfelijkheid van de ziel, de oordeelsdag, de wederopstanding van het lichaam, de eeuwige bestemming. Met de woorden van het eeuwenoude ”Dies irae”: „Dag van oordeel, dag van vrezen, als de mens uit de as herrezen zal door God geoordeeld wezen.” In het licht van die eeuwigheid is één vraag van cruciaal belang: Waar ga ik heen als mijn uur is gekomen?
Maar wie het zónder de bagage van de christelijke traditie moet doen, stelt totaal andere vragen. Heeft de mens een ziel? Wat is de zin van het leven? Bestaat er ’iets’ na de dood? Hoe kunnen wij de gedachte aan het einde draaglijk maken? Dat zijn de vragen die in de vier Boekenweekessays van Kristien Hemmerechts, Boudewijn Büch, Nico ter Linden en Bert Keizer aan de orde komen. Waarbij het -in het geseculariseerde Nederland- geen verwondering hoeft te wekken dat hun antwoorden hemelsbreed verschillen van wat de Bijbel over deze kwesties van leven en dood te zeggen heeft.
Onsterfelijkheid
Nergens openbaart de kloof tussen christelijk en seculier denken zich zo nadrukkelijk als in het aangezicht van de dood. Tegelijkertijd zijn nergens alle mensen zo volkomen gelijk. We zijn bang, we twijfelen, we zoeken naar uitzicht, we willen ons verzoenen met de gedachte aan het onvermijdelijke einde. Er is wel ’iets’, denken veel mensen. Maar wat precies? Geen idee.
Indrukwekkende pogingen worden er gedaan om de levenden met de dood te verzoenen. „Wij staan hier, elk in eigen onmacht, bij de scherpste rand die er op aarde is” (Bert Keizer). Daarbij past slechts een aanvaarden van de onbegrijpelijke dood. Of een vlucht voor elke gedachte daaraan. De een kiest voor een „fantasie van hemel en hel” (Nico ter Linden), de ander voor een koesteren van de herinnering (Boudewijn Büch) of voor zingeving via liefde en literatuur (Kristien Hemmerechts: „Ze is de vrouw die leeft zolang ze schrijft”).
Die argumenten zijn zo oud als de wereld. De klassieken gebruikten ze niet minder dan de schrijvers van de 21e eeuw. Voortleven via het nageslacht. Door grote daden in de herinnering van het volk een plaats krijgen. Eeuwige roem verwerven via de literatuur. Onsterfelijk zijn. Maar nergens een verwijzing naar het verband tussen de zonde en de dood, nergens aandacht voor het verzoenend sterven van Christus, nergens uitzicht op een eeuwig leven.
Zelfs de rituelen van de christelijke kerk -toch lang een gekoesterde erfenis, ook onder ongelovigen- verliezen langzamerhand hun betekenis met het afsterven van cultuurchristendom en christelijke cultuur. Tijdens de presentatie van de vier Boekenweekessays in de Amsterdamse Petruskerk klonk er een licht heimwee door in de toespraak van Nico ter Linden: „De laatste keer dat ik hier stond, was ik in toga en moest ik een begrafenis leiden. Een begrafenis zoals je niet vaak meer ziet: na de dienst wordt de dode uitgedragen, op de schouders, en begraven in de dodenakker rond de kerk. Die tijd is voorbij. Nu gebruiken we een kerk als ruimte voor een persconferentie. Er wordt minder over dood en leven nagedacht dan vroeger, we lopen niet meer elke zondag over de graven de kerk in. Meditatio mortis heet dat, in de cultuur die verloren gaat.”
Machteloosheid
Voor Ter Linden heeft het nog altijd nut om de rituelen van het christendom uit te voeren, om te leven alsof er een hemel bestaat, omdat het leven op aarde daar beter van wordt. Zoals het voor Huub Oosterhuis zin heeft om met de Bijbel in de hand te werken aan een rechtvaardige samenleving - zie zijn toespraak bij de begrafenis van prins Claus. Maar welke troost heeft een dergelijk geloof aan het graf te bieden?
Machteloosheid spreekt dan ook uit de gedichten die ter gelegenheid van de dood van prins Claus geschreven werden. Alleen het gedicht van Lenze Bouwers kijkt over het graf heen: „Voorbij het lijden wacht een wit paleis, met op de troon de Koning van zijn vrouw de koningin.” De rest beperkt zich tot herinneringen aan de overledene en zijn deugden, persoonlijke ontboezemingen over de dood en hoogstens een vage aanduiding van een mysterieuze bestemming achter de einder. Wél lofprijzing en rouwbeklag, geen troost over de vergankelijkheid van het leven.
De eeuwigheid kunnen we ons niet voorstellen. Wij kunnen slechts tot de grens denken, tot waar de weg over de rand van onze wereld gaat. „Niemand heeft ogen die daar heel ver voorbij kunnen zien; er zijn heel veel ogen die verder zien dan de mijne”, schrijft C. S. Lewis. Maar wat ons via het Woord verteld is van dat andere land is genoeg om te weten waar de troost te vinden is.