Verlaag kosten voor kandidaatsgemeente
In de discussie over het beroepingswerk in de PKN zijn twee cruciale punten nog niet belicht, vindt C. J. Hoogendijk: de kosten voor een beginnende predikant zijn net zo hoog als voor een ervaren predikant, en kandidaten krijgen te weinig gelegenheid om ervaring op te doen en bekendheid te krijgen.
Met veel belangstelling heb ik als scriba van een kleine hervormde gemeente de oproep gelezen van dr. De Leede en ds. Van de Linde aan de synode met betrekking tot het beroepingswerk van kandidaten in de Protestantse Kerk in Nederland. De oproep, evenals de reacties van onder anderen ds. Lam en prof. Verboom, bevat enkele punten die zeker een kern van waarheid bevatten.In mijn optiek wordt echter een tweetal punten die cruciaal zijn voor het ontstaan van dit probleem niet belicht. Het eerste punt is de manier waarop de kosten van een predikant berekend worden en betaald worden door de plaatselijke gemeente en het tweede punt zijn de manieren en gewoonten van veel kerkenraden ten opzichte van kandidaten.
Wat het eerste betreft, een kleine gemeente die doorgaans een jonge kandidaat beroept, wordt momenteel geconfronteerd met kosten voor de predikantsplaats die net zo hoog zijn als bij andere (en veel grotere) gemeenten. Een gemeente met een beginnende (vaak jonge) predikant moet momenteel, via een bepaald omslagsysteem, traktementskosten betalen alsof de predikant al twintig jaar in dienst is. Het omgekeerde is ook het geval: gemeenten –vaak grote en meer kapitaalkrachtige gemeenten– die worden gediend door een zeer ervaren predikant met bijvoorbeeld 35 dienstjaren, betalen net zo veel als de kleine plattelandsgemeenten.
Intensief traject
De synode heeft de kritiek op deze regeling afgewezen en heeft alleen de betreffende meerkosten over een aantal jaren uitgesmeerd. Daarom wordt volgens mij op dit moment in een aantal kleinere (kandidaats)gemeenten naarstig gezocht naar een predikant met veel ervaring. Het financiële voordeel om een kandidaat te beroepen is er toch niet meer. Het resultaat: meerdere kandidaten moeten erg lang op een beroep wachten.
Ik kan dat deels goed begrijpen. Bij het beroepen van een kandidaat volgt voor de kerkenraad van de beroepende gemeente een traject van één of twee jaar intensieve begeleiding. Voordat de beginnende predikant de gemeente kent en het ambtelijke werk een beetje in de vingers krijgt, is er toch al een behoorlijke tijd verstreken. Als de betreffende predikant dan ook al na vier jaar beroepen kan worden en dus kan vertrekken en de kerkenraad het beroepingswerk wederom ter hand moet nemen, kost dit een kerkenraad veel tijd en energie. Kerkenraden besluiten dan maar een ervaren predikant te beroepen.
Daarom zou het in mijn optiek beter zijn de eerste ambtsperiode niet uit vier jaar te laaten bestaan, maar uit zes jaar en de traktementskosten voor kandidaatsgemeenten (voor bijvoorbeeld de eerste zes jaar) fors te verlagen. Dit kan gemakkelijk door de omslagregeling een iets andere vorm te geven. Leg de kosten gewoon waar ze ook gemaakt worden. Het zou veel kandidaatsgemeenten opnieuw doen besluiten een kandidaat te beroepen.
Kloof
Het zou tevens een bijkomend voordeel opleveren, namelijk dat kleine gemeenten die de laatste jaren van een honderdprocentpredikantsplaats (gedwongen door de verhoudingsgewijs zeer hoge kosten voor de predikant) naar 80 procent (of minder) moesten inkrimpen, wellicht weer naar een meer aantrekkelijke honderdprocentplaats kunnen groeien.
In de tweede plaats zijn er de manieren en gewoonten van kerkenraden. Veel kandidaten genieten momenteel een relatief geringe naamsbekendheid, waardoor ze gewoonweg niet de gelegenheid hebben om ervaring op te doen.
Dit is onder andere te zien in de weinig keren dat bepaalde kandidaten erediensten leiden. Het valt mij op dat ze in grote en toonaangevende gemeenten – op de zomervakantie na – bijna nooit worden gevraagd om voor te gaan. Kerkenraden kiezen eerder voor een emeritus of laten predikanten vier keer per zondag voorgaan. Hetzelfde geldt voor het leiden van veel kring- of gemeentewerk.
Ik ken kandidaten die –in afwachting van een beroep– graag in een gemeente een kring willen leiden of catechese willen geven om ook hierin ervaring op te doen. En wellicht kunnen de kandidaten die nog geen beroep hebben gehad, standaard worden uitgenodigd voor de vergaderingen van de classis waaronder hun woonplaats valt. Zomaar wat zaken waardoor de kloof tussen (beroepbare) kandidaten en de plaatselijke gemeenten en het ambtelijke kerkenwerk kan worden verkleind.
Volwaardige plaats
Laten kerkenraden daarom hun verantwoordelijkheid nemen en hun gezond verstand gebruiken en de kandidaten met een vaste frequentie door het hele jaar heen een volwaardige plaats op het rooster geven en in het gemeentewerk. Laten we ook tijd nemen om deze jonge broeders na het leiden van de diensten te bemoedigen, het gesprokene te evalueren en eerlijk en oprecht proberen te sturen, daar waar nodig is, in plaats van ons zo spoedig mogelijk naar de koffiepot te spoeden.
Als we zo de kandidaten een volwaardige plaats geven, in combinatie met eerstgenoemde punt, zal de kerkenraad van een kandidaatsgemeente –in afhankelijkheid, maar vol vertrouwen– rustig een beroepop een kandidaat kunnen uitbrengen. Dan kan de kandidaat later als predikant, gewoon in dienst blijven van de roe-pende gemeente, die dan uit zichzelf kandidaatsgemeente blijft.
De auteur is scriba van een kleine hervormde plattelandsgemeente in Zuid-Holland.