Atheïst vindt nadere reformator in zeker opzicht aan zijn zijde
Atheïsten in Engeland hebben een beweging op gang gebracht om de inschrijving van hun doop uit de kerkelijke doopregistratie te laten verwijderen. Als een kerkelijke gemeente dit weigerde, werd de zaak voor de rechter gebracht, om zo alsnog het beoogde doel te bereiken.
Ik vermoed dat alle lezers van mening zijn dat dit een totaal afkeurenswaardige zaak is waartegen kerkelijke gemeenten zich terecht met hand en tand verzetten. Met dit artikel worden zij echter in één keer uit het zadel gewipt, want zo’n uitschrijving was precies wat onze vaderen in de vervolgingstijd van de Reformatie voor ogen hadden en praktiseerden. Het mag ongelooflijk klinken, maar het is toch waar: eenentwintigste-eeuwse Engelse atheïsten handelen precies in de geest van zestiende-eeuwse Nederlandse gereformeerden in Engeland.Toen ik het bericht van die atheïstische actie las, was ik net als iedere lezer –vermoed ik– vervuld met verontwaardiging en afschuw. Kunnen zij het nu niet laten om de laatste restanten van christelijkheid op te blazen en op te ruimen? Wat bezielt zulke mensen toch?
Kerken moeten nooit ingaan op eisen om uitschrijving uit een doopregister. De realiteit van Gods eenzijdige genadeverbond kan nooit ongedaan gemaakt worden en zal op de oordeelsdag terugkomen. Dergelijke gedachten en gevoelens kwamen in mij op.
Totdat er een deurtje van mijn geheugen opensprong en ik mij realiseerde dat onze vaderen in de zestiende eeuw instemmend geknikt zouden hebben. Historische kennis werkt veelal ontnuchterend en bezinnend.
De eerste kerkorde voor Nederlandse gereformeerden was ”De christlicke ordinancien”, opgesteld binnen de Nederlandse vluchtelingengemeente te Londen en in 1554 uitgegeven. Deze kerkorde is vóór 1572 richtinggevend voor alle Nederlandse gereformeerden geweest. Hierin waren uiteraard allerlei zaken betreffende de doop bepaald. In de eerste plaats mochten uitsluitend kinderen van belijdende leden gedoopt worden. Op de leeftijd van ongeveer veertien jaar –kinderen waren toen veel eerder mentaal volwassen– werden zij geacht belijdenis des geloofs af te leggen ten einde tot het avondmaal toegelaten te worden.
Als dit wegens onkunde of een onheilige levenswandel niet gepast was, moest de kerkenraad onderzoeken wie hiervoor verantwoordelijk was: de ouders of het kind zelf. In het eerste geval moest op de ouders tucht toegepast worden, in het tweede geval moest gewacht worden tot het kind een jaar of achttien of twintig was. Bleek dan dat de desbetreffende in zijn onbekeerlijkheid volhardde, dan werd hij als dooplid afgesneden. Praktisch hield dit in dat de naam dan in het doopregister werd doorgehaald.
Historisch vervolg
Toen met ingang van de inname van Den Briel in 1572 de Gereformeerde Kerk in ons eigen land de functie van publieke kerk overnam van de Rooms-Katholieke Kerk, heeft de overheid de kerk gedwongen om ieder kind dat gedoopte ouders had, te dopen, of het nu protestantse of roomse ouders betrof. Van de oorspronkelijk gereformeerde gedachte van de doopheiligheid bleef weinig of niets over.
De nadere reformatoren zijn de uitzonderingen in hun tijd geweest. Een man als Willem Teellinck bepleitte sterk het toezicht op doopleden. Zijn latere geestverwant Jacobus Koelman was nog consequenter en geheel in de lijn van de zestiende-eeuwse vaderen: hij was een sterke voorstander van de tuchtwaardigheid van volwassen doopleden. Door geen belijdenis te doen verbraken zij zijns inziens het verbond en moest de verbondswraak hen treffen. Concreet hield dit voor hem in dat alle trappen van de censuur op hen toegepast moesten worden. De uiterste consequentie hiervan was de afsnijding, die zichtbaar moest worden in het schrappen van hun namen in het register, ook al noemt hij dit laatste bij mijn weten nooit met zoveel woorden.
Vast verbond
Terecht kan men de vraag stellen of die zestiende-eeuwse vaderen en een oudvader als Koelman wel echt gereformeerd waren. Het is toch oer-Bijbels en -gereformeerd om te stellen dat het genadeverbond eenzijdig en derhalve vast en onverbrekelijk is? Het goddelijke verbond kan toch nooit door de mens ongedaan gemaakt worden? Dit is toch de werkelijkheid die opgesloten ligt in de notie van de verbondswraak? Schrappen uit een doopregister is derhalve toch een ketterse daad?
Als de vaderen met deze vragen geconfronteerd zouden worden, zouden zij in onbegrip hun hoofd schudden en antwoorden: de aardse en menselijke registratie van de bediening van het genadeverbond is voor ons van een geheel andere orde dan de geestelijkheid en de goddelijke eenzijdigheid van het wezen van het genadeverbond.
Wie de kerkelijke registratie van de doop te nauw verbindt aan het wezen van het verbond maakt zich schuldig aan kerkelijke en menselijke hoogmoed. Dit leidt als vanzelf tot een volgende vraag: Hoe zit het dan met de zogenaamde geboorteleden? Hierover een volgende keer.
De auteur is predikant van de hersteld hervormde gemeente te Urk en bijzonder hoogleraar aan de VU te Amsterdam vanwege de Hersteld Hervormde Kerk. Reageren aan scribent?goedbekeken@refdag.nl