Geest
In zijn eerste brief aan christenen in Korinthe spreekt Paulus over de opstanding van de doden. Tijdens het aardse leven hebben mensen een „natuurlijk lichaam”, maar bij de opstanding zal er een „geestelijk lichaam” zijn. In dat verband zegt Paulus: „De eerste mens Adam is geworden tot een levende ziel; de laatste Adam tot een levendmakende Geest” (1 Kor. 15:45). Wat betekent die uitspraak over de laatste Adam?
Over deze vraag heeft Benjamin L. Gladd, docent aan Wheaton College in Illinois, zich gebogen. Hij presenteert zijn bevindingen in een artikel in het Westminster Theological Journal (jaargang 71, 2009, aflevering 2). Wat Paulus schrijft over de eerste Adam komt rechtstreeks uit het boek Genesis. Daar staat dat de mens „een levende ziel” werd (2:7). Voor de uitdrukking „levendmakende Geest” is echter geen parallel in Genesis aan te wijzen. Diverse verklaringen zijn gezocht.Gladd stelt nu voor dat we ook hiervoor in het boek Genesis te rade gaan. In Genesis 5 is er sprake van dat Adam een zoon gewint „naar zijn gelijkenis, naar zijn evenbeeld”, met de naam Seth (vers 3). Volgens Gladd werkt die uitspraak inhoudelijk bij Paulus door: zoals Adam een zoon genereerde naar zijn beeld en gelijkenis, zo zal Christus bij de opstanding aan Zijn kerk een nieuw geestelijk leven schenken naar Zijn beeld. Deze exegese is niet onjuist, maar in Genesis staat geen letterlijke parallel voor Paulus’ uitspraak over de laatste Adam als levendmakende Geest.
Hoe beoefenen juristen hun vak als ze christen zijn? In veel opzichten verschilt hun taak niet van die van hun seculiere vakgenoten. In het Journal of Church and State (jaargang 51, 2009, aflevering 2) analyseert F. Allan Hanson hoe twee Amerikaanse universitaire instellingen die verbonden zijn met ”christelijk rechts” proberen om aan de rechtsgeleerdheid een christelijke inhoud mee te geven. Liberty University, een instelling waaraan de naam van de predikant Jerry Falwell verbonden is, kreeg in 2004 een rechtenfaculteit. De andere besproken instelling is Regent University in Virginia, waarbij de predikant Pat Robertson betrokken is.
Het vertrekpunt van deze instellingen is dat „het christelijke geloof de onfeilbare en onmisbare gids tot de waarheid is”, ook in de rechtsgeleerdheid. Het academische onderwijs verzet zich dus tegen het idee dat er geen objectieve normen van goed en kwaad bestaan en dat wetten slechts de neerslag zijn van de toevallige krachtsverhoudingen van een bepaald moment. Integendeel is Gods wet de norm voor menselijke wetgeving. Het recht kan zowel uit de schepping als uit de Bijbel worden afgelezen. Het wordt dus niet ‘gemaakt’ door zondige mensen. Met deze nadruk op natuurrecht en Goddelijk recht staan deze instellingen in een respectabele traditie.
Een opvallende trek in het onderwijs is de zeer beperkte rol die de overheid krijgt toebedeeld. De rechtskringen van staat, gezin en kerk worden scherp van elkaar onderscheiden. Het onderwijs, bijvoorbeeld, is in deze visie geen taak van de overheid, maar wel van het gezin en van de kerk. Op dit punt verschillen de beschreven ideeën sterk van de Amerikaanse en (meer nog) de Europese overheidspraktijk. Maar zij geven te denken.
De studenten lijden er niet onder: in 2007 behoorde Liberty University tot de top twintig van geaccrediteerde instellingen voor rechtsgeleerdheid in de VS.
Jean-Luc Marion is een van de prominente filosofen van dit moment. De Franse denker doceert zowel aan de Sorbonne in Parijs als aan de universiteit van Chicago. Hij is een historicus van de filosofie, vooral gespecialiseerd in Descartes, en ook een zelfstandig filosoof. Marion laat zijn rooms-katholieke identiteit geregeld doorklinken in zijn werk, al streeft hij ernaar te filosoferen volgens algemeen gehanteerde normen van wijsgerig argumenteren.
In 2008 verscheen van zijn hand een boek over Augustinus. Aan dit boek wijdde het tijdschrift ”Revue de métaphysique et de morale” in 2009 al een speciaal themanummer. Voor Michaël Foessel en Olivier Mongin was de verschijning van Marions boek aanleiding voor een interview met de auteur. Het is te vinden in het Franse tijdschrift Esprit (2009, aflevering 7).
In Marions boek staan de ”Belijdenissen” centraal. Belijdenis is voor Augustinus vooral een lofprijzing, al ontbreekt de schuldbelijdenis niet. In Augustinus’ ”Belijdenissen” vindt die lofprijzing eerst persoonlijk plaats, en vervolgens gemeenschappelijk. De kerkvader „spreekt tot God en niet in eerste instantie over God.” Hij is aan het bidden en op die manier „richt hij tot God slechts het woord dat God eerst tot hem gericht heeft.” Augustinus’ ”Belijdenissen” zijn dus geen verhandeling of autobiografie, maar een lofprijzend gesprek met God.
Marion is er van beschuldigd filosofie en theologie te vermengen. In het interview maakt hij geen aanstalten om de theologie voortaan maar te schuwen. Hij betoogt integendeel dat het de taak van de filosofie is om vragen te stellen over God. Over Hem spreken filosofen vaak „veel te weinig.”
Aza Goudriaan is universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl