Ontwikkelingshulp
Water naar de zee dragen. Zo zien veel Nederlanders de ontwikkelingshulp die aan landen in Afrika of Midden-Amerika wordt geboden. De problemen worden volgens hen niet opgelost en bovendien gaat er veel geld naar corrupte overheden in de ontwikkelingslanden. Daarom hebben ze maar één advies: stoppen met die hulp.
Dat er in het ontwikkelingswerk het nodige misgaat, valt niet te ontkennen. Prachtige projecten blijken soms moeilijk of helemaal niet te realiseren omdat ze vastlopen in de bureaucratie of omdat ze op de westerse tekentafel wel goed ogen, maar in de Afrikaanse of Midden-Amerikaanse praktijk niet blijken te werken. En inderdaad, het kwaad van corruptie is diep in de derde wereld geworteld.Toch is het te gemakkelijk om dan maar te adviseren te stoppen met de hulpverlening. Integendeel, vanuit het besef dat mensen met elkaar verantwoordelijkheid dragen voor de problemen in de wereld zou er hard gewerkt moeten worden aan verbetering van de hulpverlening. Dat geldt zeker ook voor christenen die weten van het Bijbelse gebod om zonder onderscheid des persoons naastenliefde te betonen.
Maandag publiceerde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) een rapport waarin wordt gepleit voor een andere structurering van de ontwikkelingshulp. In plaats van te werken via ambassades zou er een aparte, zelfstandige hulporganisatie moeten komen die met overheidsgeld het ontwikkelingswerk uitvoert. Zo wordt deskundigheid en continuïteit beter gewaarborgd, denkt de WRR. Particuliere organisaties zorgen volgens de raad wel voor het creëren van draagvlak, maar blijken vaak niet de beste uitvoerders van projecten. Veel blijft steken in goede bedoelingen. Die organisaties wil de WRR niet helemaal buitenspel zetten, maar er zal minder automatisch een beroep op hen worden gedaan. Zij zouden in concurrentie met elkaar op projecten kunnen inschrijven, waardoor de meest deskundige en efficiëntste kan worden gekozen.
De gedachten van de WRR zijn interessant genoeg om te bediscussiëren. De vraag is wel of het model dat de raad voorstelt in de praktijk echt beter zal werken. Ook een zelfstandige organisatie loopt het risico een eigen papierwinkel in het leven te roepen. Evenzo is het geen garantie dat projecten beter gaan lopen als deskundigheid in één bureau wordt samengebracht.
Voor ontwikkelingshulp is primair een goede samenwerking met lokale instanties van belang. Alleen in samenspraak met deskundigen in de ontwikkelingslanden zelf kan hulp effectief worden. Wanneer daar een lokaal ijk- en aanspreekpunt ontbreekt, zal er veel geld vermorst worden. Nog te vaak denkt het Westen te weten wat goed is voor het arme zuiden. Te weinig wordt beseft dat de maatschappij in de derde wereld een eigen karakter heeft, waar wij westerlingen ons over kunnen verbazen, maar die wel serieus genomen moet worden.
Tweede aangelegen punt is het behoud en het vergroten van het draagvlak voor het ontwikkelingswerk. Het moet de overheid te denken geven dat particuliere organisaties, waaronder veel kerkelijke, daar vaak beter in slagen dan Den Haag. Dat valt voor een belangrijk deel te verklaren uit het feit dat deze organisaties vaak heel concreet de nood onder de aandacht weten te brengen. Dat schept betrokkenheid, zeker ook als regelmatig informatie verstrekt wordt over de voortgang van de projecten.
Het valt ernstig te betwijfelen of een nieuwe, logge overheidsorganisatie dat ook bereikt. Zo niet, dan mist het WRR-voorstel een belangrijke pijler en zal de discussie over noodzakelijkheid en doelmatigheid alleen maar aanwakkeren.