Stad op een berg. De publieke rol van protestantse kerken.
De publieke betekenis van de kerk ligt niet allereerst in het leveren van vrijwilligers, geld of deugdzame burgers. De nadruk moet liggen op de kwaliteit van het gemeenteleven en de identiteit van de kerk zelf. Dit is de basis voor haar publieke rol: als contrasterende gemeenschap.
De jongste publicatie van historicus James Kennedy, ”Stad op een berg”, bevat huiswerk voor bevindelijk gereformeerden en kleurloze protestanten.Kerken hebben een publiek karakter en een publieke functie. Dat is voor Kennedy, hoogleraar Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, geen vraag. Maar wat kan de publieke positie van de kerk zijn in een seculiere, democratische samenleving?
Alvorens deze vraag te beantwoorden, brengt Kennedy in kaart op welke wijze Nederlandse kerken in de afgelopen 150 jaar een publieke rol hebben vervuld. De publieke rol van de kerk na 1848 werd steeds minder bepaald door de kerk-staatverhouding, maar steeds meer door haar zoektocht naar een gezaghebbende positie te midden van andere maatschappelijke organisaties.
Veel van dergelijke organisaties kwamen voort uit de kerk, maar vormden tevens concurrenten voor de kerk. Zij namen kerkelijke taken over en maakten het kerken moeilijk om een duurzame publieke positie voor zichzelf te vinden. Ik denk hierbij aan de heilloze inzet in reformatorische kring voor een platform dat een christelijke bijdrage aan het publieke debat moet leveren.
De auteur legt de vinger bij de belangrijkste rollen die de kerk achtereenvolgens heeft gespeeld. Werd de Hervormde Kerk in de negentiende eeuw nog gezien als leidende kerk, na verloop van tijd moesten alle kerken, ook de hervormde, een andere publieke rol ontwikkelen. Aan het einde van de twintigste eeuw moesten kerken vooral genoegen nemen met een publieke rol als ‘straatkerk’, als bron van maatschappelijk engagement.
In deze analyse wordt niet alleen aandacht gegeven aan grotere kerken, maar tevens aan kleinere, orthodoxe kerkgenootschappen, zoals de Gereformeerde Gemeenten. Kennedy doet dit zeer integer. Orthodoxe gereformeerden kunnen zeker iets leren van kerken die aansluiting vinden bij de samenleving. Andersom kunnen orthodoxe kerkgenootschappen die kerken tot een voorbeeld zijn door hun kritische houding, waarbij gelovigen wel in de wereld staan, maar niet van de wereld zijn.
Het beschouwende gedeelte mondt uit in de vraag hoe kerken vandaag het beste publiek gestalte kunnen geven aan hun unieke opdracht. Kennedy voert een warm pleidooi voor de kerk als ”contrasterende gemeenschap”. Dit is een geslaagde term, fraaier dan het vaak gebezigde ”tegencultuur”.
De kerk is niet slechts een instrument voor sociale cohesie, maar een eigen bouwwerk met een eigen identiteit en missie. Het is communicatief gezien onhandig dat de auteur deze visie verbindt met de besmette term ”dopers”. Kennedy vindt het juist van groot belang dat kerken een helder getuigenis afleggen in het publieke domein.
Een contrasterende gemeenschap is stevig gegrond op de Bijbel, maar ook betrokken bij de wereld. Als een kerk te weinig onderscheidend is, gaat zij ten onder in gelijkvormigheid met de cultuur. Dit is een les voor kleurloze protestanten. Anderzijds kun je ook geen contrasterende gemeenschap zijn wanneer je niet of nauwelijks communiceert met de buitenwereld. Dat is de les voor bevindelijk gereformeerden, die de kerk soms zien als particulier clubhuis.
Babel belaagt Jeruzalem op heftige wijze. Toch blijft de roeping voor de kerk om een stad op de berg te zijn. Géén stad in oorlogstijd die het licht verborgen houdt achter donkere gordijnen. Kennedy heeft hieraan een treffende publicatie gewijd.
Stad op een berg. De publieke rol van protestantse kerken, dr. J. C. Kennedy; uitg. Boekencentrum, Zoetermeer, 2010; ISBN 978 90 239 2135 6; 188 blz.; € 17,90.