Buitenland

Salomea Genin: Het socialisme als pleeggezin

Wat beweegt een jonge Joodse vrouw om na de Tweede Wereldoorlog terug te willen naar het land dat bijna haar hele familie uitroeide? Salomea Genin had ruim twintig jaar nodig om haar autobiografie te schrijven. „Ik had vooral medelijden met de gewone burgers.”

John Klein
1 January 2010 20:36Gewijzigd op 14 November 2020 09:30
Salomea Genin Foto John Klein
Salomea Genin Foto John Klein

Geen oudevrouwtjeshuis, maar een bijna zakelijk ingerichte tweekamer­woning in het centrum van Berlijn. Vanuit haar woonkamer kijkt Salomea Genin uit op de protestantse Sophienkerk. Als ze haar neus tegen het raam drukt, ziet ze het aanpalende stukje grond dat de Joodse gemeenschap van Berlijn de kerk ooit schonk.„Vroeger werd die dwarsstraat hier ”tolerantiestraat” genoemd. Dat is wel 200 jaar geleden”, zegt Genin als ze het stukje grond aanwijst. Dan laat ze zich op de bruine sofa zakken. De 77-jarige vrouw kampt met heupproblemen.

Ondanks de wandvullende boekenkast domineert een middelgrote poster de woonkamer. Daarop zijn vijf jongeren te zien die een sportwedstrijd volgen. Een poster van een tentoonstelling uit 1988 over het alledaagse Joodse leven in het Berlijn van voor de oorlog.

„Mij vertelt die poster: ze bestaan niet. Net zoals ik er eigenlijk niet meer had mogen zijn.” De Genins konden net op tijd Berlijn ontvluchten. In 1939, kort voor het uitbreken van de oorlog, reisden ze naar Australië.

Hoe was uw eerste contact met Duitsland na de oorlog?

„Ik was achttien en bezocht het toen­malige Oost-Berlijn vanwege de Wereldfestspiele. Dat was in 1951. Wat ik zag waren socialisten, geen Duitsers. Mijn grote zus had me in Melbourne meegenomen naar de socialistische jeugdbeweging, waar ook veel gevluchte Joden in zaten.

Ik had vooral medelijden met de Oost-Duitse burger­bevolking, om wat zij had mee­gemaakt tijdens de oorlog.”

Nadat bijna uw hele familie is uit­geroeid?

„Ik ben opgegroeid in een vijandige omgeving. Ik was vijf jaar tijdens de Reichskristallnacht, in november 1938. Als peuter leed ik aan het zogenaamde stockholmsyndroom, het jezelf hechten aan de vijand om de angst te overleven. Maar dat leerde ik pas in 1985 van mijn psychiater.

Aan mijn familie had ik in mijn jonge jaren niet veel. Mijn moeder kon me geen aandacht geven, omdat ze vooral met zichzelf bezig was. Ze was door haar vader, een rabbi, ritueel dood­verklaard omdat ze haar echtgenoot zelf wilde uitkiezen. Ik ben in feite door mijn acht jaar oudere zus opgevoed, die dat natuurlijk niet aankon.

In de socialistische beweging vond ik de geborgenheid die ik thuis miste, het werd mijn pleeggezin. De woede in de richting van mijn moeder en mijn grotere zus, waarmee ik geen kant op kon, richtte zich vanaf die tijd op de klassenvijand, het kapitalisme.”

In 1963 gaat een vurige wens in vervulling: Salomea Genin krijgt een verblijfsvergunning voor de DDR. Ze heeft dan al bijna tien jaar in Engeland en West-Berlijn gewerkt, waarbij ze als ”informele medewerker” (IM) van de Stasi, de Oost-Duitse geheime dienst, informatie verzamelt over de „klassen­vijand.”

Genin: „Ik ben uiteindelijk 28 jaar IM geweest. Pas in 1982 durfde ik eruit te stappen, na talloze bittere ervaringen. Keer op keer kwam ik in de problemen, ik moest bijvoorbeeld zelfkritiek uitoefenen voor een volle zaal.

Vrijheid van meningsuiting was voor mij iets vanzelfsprekends. Ik dacht dat dat in de DDR ook zo zou zijn, met het socialisme als waarheid. Ik heb de leugenachtigheid van de SED, de staatspartij, al die jaren verdrongen. Anders had ik namelijk mijn pleeggezin moeten opgeven, en daartoe was ik heel lang niet in staat.”

Betekende het Jood-zijn iets voor u?

„Aanvankelijk niet. Met de overwinning van het socialisme zou het Jodendom volledig assimileren en daarmee oplossen, zo geloofde ik. Ik was een Joodse antisemiet, had het anti­semitisme van de nazi’s verinnerlijkt.”

Kende u andere Joden in de DDR?

„O ja, ik schat dat er zo’n 2000 waren. Iedereen kende elkaar, al was het alleen maar van naam. Je vroeg altijd: „Wat doet die en die, hoe gaat het met die persoon?”

Sommigen kende ik nog uit Australië. Maar van een gemeenschapsgevoel was absoluut geen sprake. De Joodse identiteit speelde voor de meesten geen rol.”

Ervoer u antisemitisme in de DDR?

„Niet openlijk. De mensen waren onderdanig, er heerste een autoritaire sfeer.

Ik begreep het niet, kon er niet aarden. Ik kon me niet voorstellen dat de DDR zelf het fascistische verleden niet verwerkt zou hebben. Maar het werd doodgezwegen. Mensen gedroegen zich onderdanig.

In 1970 gingen mijn ogen ervoor open. Een man die me verder niet kende, merkte dat ik Joodse was en drong aan op seksueel contact. Ik besefte: dat komt omdat ik Joodse ben. Een om­gekeerde vorm van antisemitisme. Ik begon toen ook in te zien dat ik gefixeerd was op Arische mannen. Weer dat stockholm­syndroom.

Langzamerhand ontdekte ik mijn Joodse identiteit. Ik nam mijn geboortenaam weer aan: Salomea. Tot die tijd was ik Loni, zoals mijn moeder me van jongs af noemde, om voor de buitenwereld te verdoezelen dat ik Joods was.”

Hadden Joden een bijzondere positie in de DDR?

„Als ”slachtoffer van de nazi’s” kregen we een extra uitkering en hadden we een zekere ”narrenvrijheid”. We konden veel zeggen zonder dat het consequenties had.

Lange tijd had ik dat niet in de gaten, omdat het Jood-zijn geen rol voor mij speelde. Later heb ik die vrijheid bewust uitgebuit. In 1982 wilde ik met mijn twee zonen naar Australië, maar kreeg geen visum. Ik heb de Oost-Duitse leider Honecker toen een brief geschreven. Dat zou een DDR-burger toch nooit in zijn hoofd hebben gehaald?

En ik kreeg persoonlijk antwoord, het visum was geregeld.” Lachend: „Mijn oudste zoon bleef op de terugreis achter in West-Berlijn, maar dat leidde niet tot represailles.”

Had u geen spijt van uw Stasi-activiteiten?

„Ja natuurlijk, ik kwam tot een zeer schaamtevol inzicht toen ik begin jaren tachtig besefte dat ik spioneerde voor een politiestaat en niet voor een heilsstaat. Midden jaren tachtig ben ik al mijn bekenden langsgegaan en heb het hun verteld.”

En het Jood-zijn?

„In 1990 heb ik zeven maanden in Israël gewoond. Ik heb er ervaren dat God bestaat en ben daarna tien jaar lang religieus geweest, was actief in de synagoge, hier in Oost-Berlijn. Ik besefte in Israël ook dat Berlijn mijn heimat was en ging terug.

Nu ben ik niet meer religieus. Ik voel me verbonden met mijn Oost-Europese Joodse afkomst. Internationale invloeden maken mij tot een Joodse vrouw van de wereld.”

Salomea Genins autobiografie verscheen in 2009 onder de titel ”Ich folgte den falschen Göttern, eine australische Jüdin in der DDR”.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer