Cultuur & boeken

Kwaadaardige demon en bak vol hersenen

„Ik veronderstel dat een kwaadaardige demon zijn vernuft heeft ingezet om mij te misleiden. Ik zal ervan uitgaan dat hemel, lucht, aarde, kleuren, vormen en geluiden en alle voorwerpen buiten mij slechts waanvoorstellingen zijn”, aldus René Descartes.

30 December 2009 08:56Gewijzigd op 14 November 2020 09:29

Is het leven werkelijk een illusie? Volgens Descartes niet, zo schrijft Ben Dupré in zijn boek ”50 inzichten filosofie, onmisbare basiskennis”. Tussen de brokstukken van wat eens zijn overtuigingen waren, ontdekte de Franse filosoof één splinter zekerheid: „Ik denk.”Een moderne versie van Descartes’ probleem luidt: „Een kwaadaardige wetenschapper verwijdert de hersenen van een persoon. Hij stopt ze in een bak vol voedingsstoffen, zodat ze in leven blijven. De kwade genius verbindt de zenuwuiteinden met een super­computer en geeft de persoon de illusie in een volstrekt normale wereld te leven. In werkelijkheid zijn deze ervaringen het gevolg van elektronische impulsen, die van de computer naar de zenuwen zijn overgebracht.”

Deze sceptische benadering stelt alle aanspraken op ware kennis ter discussie. Is de bewering wel hard te maken? Op welke argumenten is de bewering gebaseerd? Zijn onze waarnemingen niet per definitie onbetrouwbaar? Is kennis hetzelfde als waarheid? Dromen we niet, worden we niet bedot door ons geheugen? Denken we eigenlijk wel, en is ons denken ook echt waar? Ligt ons brein niet aan een infuus?

Logica

Descartes’ „Ego cogito, ergo sum; ik denk, dus ik ben”, is een aanjager gebleken om de traditionele denk­methode te verlaten en een dogmatische twijfel toe te laten. Zijn filosofie is het startpunt gebleken van de moderne wetenschap, waarin de ruimte voor bovennatuurlijke zaken inmiddels is gereduceerd tot nul.

De traditionele methode –waaraan Dupré nauwelijks aandacht besteedt– is afkomstig van Aristoteles en is gebaseerd op wiskundige logica: Als A waar is en B ook, dan is de conclusie C (A en B) ook waar.

Deze logica is lange tijd gevolgd in onder meer de theologie, waar zij, in handen van mannen als Gisbertus Voetius, nuttig bleek om de gereformeerde leer vast te leggen en dwalingen te onderkennen. Sinds Johannes Coccejus de filosofie van Descartes legitimeerde, is het met de theologie bergafwaarts gegaan: De ”koningin der wetenschappen” is inmiddels een armzalige dienstmaagd geworden in het wetenschappelijk domein.

Rechtvaardigheid

Met enige zelfverzekerdheid gaat Dupré in discussie met Anselmus van Canterbury. De auteur poogt het godsbestaan te ontkennen op basis van de filosofie. Een hachelijke onderneming, zo blijkt.

De argumenten die hij gebruikt zijn bekend: Hoe kan een goede, genadige en barmhartige God zo veel kwaad toelaten in de wereld? En: wie heeft God veroorzaakt?

Anselmus begaat volgens de auteur de blunder om het Godsbestaan als eigenschap aan God toe schrijven. Want volgens hem is bestaan de voorwaarde om eigenschappen te hebben. De schrijver toont daarmee dat zijn definitie a priori van God een andere is dan die de Bijbel geeft.

Bewijst de onvolkomenheid van de schepping dan niet dat God niet almachtig is? Waarom laat God kwaad toe in de wereld? De Bijbel geeft hier antwoord op, al schiet het menselijk verstand te kort om dit in al zijn facetten te kunnen bevatten.

Evolutionisme

Het Godsbestaan strekt zich uit boven het zintuigelijk waarneembare; God is een Geest. Pogingen om het bestaan van God volgens de gangbare filosofie van Karl Popper te verifiëren (bevestigen) of te falsifiëren (verwerpen), zijn daarom tot mislukken gedoemd. Daarmee vervallen ook de argumenten van Dupré om het bestaan van God te ontkennen.

Dupré betoont zich ook een fervent voorvechter van het evolutionisme: „Darwin’s theorie verklaart de doelmatigheid van de natuur ook, daar is geen God voor nodig.” Onder de kop ”Wie een kuil graaft voor een ander…” merkt hij terecht op dat het creationisme vaak geen overtuigende wetenschappelijke verklaringen geeft.

Die heeft de evolutietheorie echter ook niet. Neem bijvoorbeeld de oorsprong van het leven; de zogenoemde cambrische explosie; de afstamming van de mens; fossielen die gevonden zijn in aardlagen waar ze niet thuishoren; het ontbreken van voorouders van verschillende diersoorten in oudere aardlagen; en niet-reduceerbare complexe mechanismen en organen, die evenals een muizenval niet kunnen functioneren wanneer ze slechts één onderdeeltje missen.

Het evolutionisme valt dan terug op absoluutheidsaanspraken, waarin het zich kan meten met elke religie, in plaats van op wetenschappelijke bescheidenheid.

Demon

Het zogenoemde scheermes van Ockham kan een instrument zijn om de eenvoudigste en meest aannemelijke verklaring te selecteren op basis van feiten. Dupré verzuimt hierbij te melden dat vooronderstellingen bepalend zijn voor het accepteren van de uitkomst hiervan. Het scheermes kan zich ook tegen hem keren. Neem de vraag naar de oorsprong van het leven. Feit 1: Het leven bestaat. Feit 2: Kunstmatig eenvoudig leven reconstrueren met technische hulpmiddelen is tot op heden niet gelukt.

Bewering 1: Leven is ontstaan langs de route van oersoep naar uitsluitend linksdraaiende aminozuren, van proteïnoïden naar eiwitten tot DNA en de bacteriecel daaromheen. Daaruit moet al het leven zich in zijn verscheidenheid hebben ontwikkeld. Bewering 2: God schiep in de eerste scheppingsweek al het leven in zijn oorspronkelijke verscheidenheid. Welke redenering is de eenvoudigste en volgens Ockham dus de meest aannemelijke?

Verder stelt de auteur onder meer Plato’s grot, de Turingtest –die geslaagd is als een computer een mens voor de gek kan houden–, verschillende ethische onderwerpen, dierenrechten, esthetica en politiek en samenleving aan de orde.

De veelheid aan onderwerpen leidt ertoe dat Dupré regelmatig de indruk wekt van de hak op de tak te springen. Jammer genoeg beschrijft de auteur niet zozeer filosofen en hun inzichten. Dat was de objectiviteit van de vijftig essays ten goede gekomen. Nu beperkt hij zich vooral tot het maatschappelijke nut van filosofie. Dat hij er daarbij niet aan ontkomt geregeld zijn eigen mening te geven, is evident.

Het stevig gebonden boek ”50 inzichten filosofie, onmisbare basiskennis” bewijst dat het loslaten van de Bijbel als richtsnoer voor het leven het juiste zicht op hemel en aarde wegneemt. Descartes zat er niet eens ver naast met zijn kwaadaardige demon die de filosoof waanvoorstellingen voorspiegelde.

N.a.v. ”50 inzichten filosofie, onmisbare basiskennis”, door Ben Dupré; uitg. Veen Magazines, Diemen, 2009; ISBN 9789085712015; 208 blz.; € 19,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer