Een openhartige vriend
Het lijkt een overmoedig project, erkent hij: in je eentje de geschiedenis van het christendom beschrijven. De Engelse historicus Diarmaid MacCulloch bedankt in het voorwoord van zijn studie weliswaar een flink aantal meelezers en adviseurs, maar het samenhangende verhaal is van zijn hand.
Diarmaid MacCulloch is hoogleraar kerkgeschiedenis aan Oxford University en fellow van St. Cross College in Oxford. Hij schreef verschillende (kerk)historische boeken, waaronder het (in het Nederlands vertaalde) ”Reformatie. Het Europese huis gedeeld, 1490-1700” (2005).Zijn nieuwste werk richt zich op het christendom zelf. MacCulloch beschrijft zijn onderwerp als een wetenschapper die afstand houdt en het van binnenuit wil leren kennen. Hij noemt zich een „openhartige vriend van het christendom.” In zijn voorwoord schrijft hij: „Ik laat mij niet uit over de vraag of het christendom, of religieuze overtuigingen in het algemeen, waar zijn.” Historici zijn volgens hem niet gerechtigd om een uitspraak te doen over het bestaan van God, net zo min als bijvoorbeeld biologen dat zijn.
Geen dogma’s
Desgevraagd zegt MacCulloch dat hij persoonlijk „geen enkele vorm van religieus dogma” onderschrijft. „Ik doceer al ruim dertig jaar geschiedenis. Ik begon mijn werk aan het methodistische seminarie Wesley College in Bristol. Ik was er de enige historicus en behandelde de hele geschiedenis vanaf Plato.
In mijn boek probeer ik de geschiedenis van het christendom te beschrijven voor een wereld die nauwelijks nog weet waar het christendom inhoudt. Ik zie deze aanpak als een voordeel. Blind ongeloof is geneigd tot dwalen, zong de christelijke lieddichter William Cowper in het achttiende-eeuwse Engeland. Maar blind geloof is even gevaarlijk. Het inbrengen van je eigen confessionele standpunt kan ertoe leiden dat je de geschiedenis gaat aanpassen aan je persoonlijke vooronderstellingen.”
Nieuwe benadering
MacCulloch wil de algemene structuur van de geschiedenis van het christendom op een „geheel nieuwe manier” in kaart brengen. Hij laat zien dat het christelijk geloof stoelt op twee veel oudere culturele bronnen, namelijk op die van Griekenland en van Israël. MacCulloch begint zijn historiebeschrijving dan ook duizend jaar vóór de geboorte van Jezus, bij de Grieken en de Joden, twee volkeren die beide een besef hadden dat ze een unieke en bevoorrechte plaats in de wereldgeschiedenis innamen.
De Joden kwamen in de optiek van MacCulloch te midden van voortdurende tegenslagen tot een begrip van God Die niet alleen almachtig was, maar ook hartstochtelijk en aangedaan door hun reactie op Zijn handelen. God reageerde zowel in woede als in liefde op de daden van het Joodse volk.
Deze „intens persoonlijke God” week af van het hoogste wezen dat in het Griekse denken aanwezig was. MacCulloch: „De eerste generaties christenen waren Joden die leefden in een wereld die was vormgegeven door de Griekse elitecultuur. Het was aan hen om deze twee onverenigbare visies op God te combineren, maar een stabiel antwoord op een eeuwige vraag was op die manier niet te geven en dat zal ook nooit kunnen.”
Tijdvakken
Met een erudiet vermogen tot synthese beschrijft MacCulloch in zeven tijdvakken de geschiedenis van het christendom, die niet chronologisch op elkaar volgen, maar elkaar overlappen. Na een „millennium van oorsprongen” (1000 jaar vóór Christus tot 100 na Christus) volgen de eerste vijf eeuwen (”Eén kerk, één geloof, één Heer?”), ”Een verdwijnende toekomst: Oost en Zuid (451-1500)”, ”De onvoorspelbare opkomst van Rome (300-1300)”, ”De Orthodoxe Kerk: het keizerlijke geloof (451-1800)”, ”Het Westerse christendom verscheurd (1300-1800)” en ten slotte ”God in de beklaagdenbank (1492-heden)”.
Elk tijdvak is weer onderverdeeld in verschillende hoofdstukken. Het laatste deel beschrijft de ontwikkeling van de verlichting tot en met de „cultuurstrijd”, die MacCulloch reserveert voor de periode 1960 tot heden.
MacCulloch geeft een overzicht van het wereldchristendom, dat wil zeggen: hij beschrijft de ontwikkeling van deze religie in de verschillende werelddelen. Dat moest natuurlijk zeker summier, gezien de pretentie om een alomvattend overzicht te geven, maar de ontwikkelingen zijn per werelddeel zorgvuldig samengevat, niet droog en opsommerig, maar in een levendige stijl.
Al hangt MacCulloch zelf geen dogma aan, zijn beschrijving getuigt wel van inlevingsvermogen. Daarmee onderscheidt hij zich van zijn vrijzinnige Britse collega Karen Armstrong, die zich ook gewaagd heeft aan een geschiedenis van het christendom.
Pinksterbeweging
In Engeland is de belangstelling voor het christendom reusachtig, zegt MacCulloch, ondanks het geringe kerkbezoek van de bevolking. Hij concludeert dat uit de verkoopcijfers van de Engelse editie van zijn boek, die in de laatste drie maanden met 30.000 stuks over de toonbank ging. „Het christendom is de grootste wereldreligie in deze tijd en groeit nog steeds. Daarvoor is de pinksterbeweging voor een belangrijk deel verantwoordelijk. In sommige gevallen is de pinksterbeweging een gevolg van de bewondering voor de Amerikaanse cultuur, in andere plaatsen een bevestiging van lokale cultuur, soms ook een opstand tegen een exclusief op de bijbeltekst gebaseerd evangelicaal protestantisme.
De huidige pinksterbeweging is een weerspiegeling van wat conservatieve evangelicalen zeggen over de moraal. De pinksterbeweging kenmerkt zich door een spontane actie van de Geest, niet noodzakelijk gebonden aan op de tekst van de Bijbel. We hebben dat gezien bij de quakers in de zeventiende eeuw.”
Hel
MacCulloch wil het christendom niet als een successtory beschrijven, want ook „onzinnige en gevaarlijke” zaken komen aan de orde. Religieuze overtuigingen kunnen immers grenzen aan waanzin, schrijft hij. „Ze hebben mensen aangezet tot criminele, onzinnige daden, maar ook tot de allerbeste prestaties van goedheid, creativiteit en grootmoedigheid.”
In zijn slothoofdstuk typeert de historicus de moderne tijd door twee opvallende verschijnselen: de teloorgang van het geloof in de hel en de sterke opkomst van crematie. Heeft het moderne Europa nog wel een christelijke hemel en hel nodig? vraagt MacCulloch zich met betrekking tot het eerste af. „Het heeft gedurende twee wereldoorlogen een zelfgemaakte hel doorstaan en weet welke gevaren er kleven aan onkritisch dogmatisch geloof, en nu heeft het zonder de hulp van heilige verhalen of absolutistische ideologieën iets geconstrueerd dat minder ambitieus is dan een paradijs op aarde.”
Een „zeer opmerkelijke” ontwikkeling in het christendom, vooral in het Westen, is volgens MacCulloch „het loslaten van een van de belangrijkste aspecten van de christelijke praktijk sinds het allereerste begin, namelijk het begraven van lichamen. Naarmate het hellevuur doofde, rukten de vlammen van het crematorium op. Dergelijke vuren, die christenen eerder gereserveerd hadden voor ketters, vormen nu vaak de liturgische climax van de lofrede op de goede aspecten van de overledene.”
MacCulloch verbaast zich over de stilte die binnen de kerken hierover heerst, zo zegt hij. „De opkomst van de crematie is een van de opvallendste tegenstrijdigheden in het huidige christendom. Begraven is immers een christelijke gewoonte die al zeer lang in gebruik is. Toch is er nauwelijks protest vanuit de kerken tegen deze ingrijpende wending in de liturgie met betrekking tot de overledene.
Een ander punt dat mij opvalt is de wijdverbreide acceptatie van homoseksualiteit door de kerken. Kerken gaan zeer gemakkelijk mee met deze wending in de ethiek en laten nauwelijks een theologisch protest horen.”
N.a.v. ”De geschiedenis van het christendom”, door Diarmaid MacCulloch; uitg. het Spectrum, Houten, 2009; ISBN 978 90 491 0337 8; 1088 blz.; € 59,90.