Kerken en rampen
Kerken hebben een rol bij de nazorg na rampen. Daarvan is minister Ter Horst van Binnenlandse Zaken wel overtuigd. Of die rol geformaliseerd moet worden, wil ze bespreken in een overleg met kerkelijke vertegenwoordigers.
Binnenlandse Zaken erkent dat de geestelijke verzorging van kerkelijke voorgangers van groot belang is geweest bij drama’s als de vuurwerkramp in Volendam en de aanslag in Apeldoorn. Omdat de bewindsvrouw de zorg in de nafase van een ramp wil versterken, gaat ze bekijken of de kerken daar meer en beter bij kunnen worden betrokken.Het ligt voor de hand dat kerken enigszins verrast zijn dat de minister deze stap zet. Na alle discussies van het achterliggende jaar waarin seculiere politici en opinieleiders een strikter scheiding tussen kerk en staat bepleitten, is dit standpunt van de minister een verademing. Kennelijk hebben kerken voor overheidsinstanties nog wel enige maatschappelijke betekenis en zijn ze niet slechts „hobbyclubs van gelijkgezinden” zoals ze recent werden omschreven.
Natuurlijk moeten kerken ook ingaan op de uitnodiging van de minister. Wanneer de overheid op hen een beroep doet, moeten zij er zijn. Dat geldt ook voor die kerken binnen de gereformeerde gezindte die meestal niet zo gewend zijn zich actief met sociale problemen te bemoeien.
Reformatorische christenen en kerken zijn nogal eens gewoon om de aandacht en de zorg voor maatschappelijke nood over te laten aan anderen. Voor een deel is dat te verklaren omdat de geschiedenis heeft geleerd dat veel kerkelijke aandacht voor samenlevingsvraagstukken vaak gemakkelijk en snel leidde tot uitholling van de kern van het Evangelie. De Bijbelse boodschap van zonde en genade reduceerde zo tot een sociaal evangelie. De kerk was betrokken bij allerlei maatschappelijke problemen, de prediking was niet meer dan een oproep om vooral lief te zijn voor elkaar, maar de echte geestelijke nood werd niet gepeild.
Dat gevaar neemt niet weg dat de kerk ook bij maatschappelijke moeiten een taak heeft. Niet omdat de minister haar uitnodigt mee te helpen bij de nazorg, maar omdat het de roeping van de kerk is er te zijn voor allen die verkeren in nood en smart. Daarbij mag het uiteindelijk geen rol spelen of de mens in nood lid is van de eigen kerk of niet. De barmhartige Samaritaan liet zich ook niet weerhouden door het feit dat het slachtoffer van de roofoverval Jood was. Hij hielp en is daarin door de Heiland tot voorbeeld gesteld.
Niet voor niets is er wel gezegd dat de kerk de enige organisatie is ter wereld die er is voor haar niet-leden. Op het kruispunt van rampen en rouw mag de kerk niet ontbreken. Ze heeft daar de taak te luisteren en hulp te bieden. Te midden van de vloed van tranen die bij drama’s stroomt mag de kerk woorden van troost spreken die boven gewone mensenwoorden uitstijgen.
Dat hoeft ook niet in draaiboeken en rampenplannen te worden vastgelegd. Dat heeft zelfs een gevaar in zich dat de kerk niet langer haar hart volgt maar zich beperkt tot het afwerken van een takenlijstje.