Profetisch getuigen tegen de tijdgeest
Titel:
”De apostel ook profeet. De profetische roeping van de kerk in een postmoderne tijd”
Auteur: dr. ir. J. van der Graaf
Uitgeverij: Boekencentrum
Zoetermeer, 2001
ISBN 90 239 1139 3
Pagina’s: 69
Prijs: € 9,- ƒ 19,83).De tijd van de grote woorden van de kerk als instituut is voorbij. De gemeente zal het Woord horen en léven, en zo een getuigenis zijn te midden van een krom en verdraaid geslacht. Urgenter nog dan voorheen dient de kerk profetisch in te gaan tegen de secularisatie.
In ”De apostel ook profeet” is de lezing opgenomen die dr. ir. J. van der Graaf hield op de jaarlijkse januaricontio, waar predikanten uit de Gereformeerde Bond zich een dag bezinnen op een belangrijk thema. Aan de orde kwam de problematiek rond de profetische roeping van de kerk in onze eigen tijd. Een samenvatting van de gevoerde discussie voegde de auteur aan zijn verhaal toe, evenals een interview over hetzelfde thema. Een artikel, eerder opgenomen in De Waarheidsvriend, waarin Van der Graaf de kwestie van het recht van verzet tegen de overheid ter sprake brengt, is eveneens opgenomen.
Omdat in de discussie op de contio de Heidelbergse Catechismus ter sprake kwam –als zou daarin op weinig bevredigende manier over het Koninkrijk van Christus zijn gesproken– leverde prof. dr. W. Verboom een overzicht van wat er in dit leerboek van de kerk grosso modo gezegd wordt over het Rijk Gods. Men ziet dat de thematiek werkelijk van belang is. Hoe staat de kerk vandaag ten opzichte van staat en samenleving?
Eigen kring
Men kan zich in de gemeente terugtrekken en het sociaal-ethische terrein min of meer aan anderen overlaten. De roeping van de kerk kent dan geen rechtstreeks profetisch karakter naar overheid en samenleving toe, dan die welke zich via de gemeente in een hernieuwde soevereiniteit in eigen kring indirect richt op staat en maatschappij.
In die trant geeft Van der Graaf het standpunt van prof. dr. G. G. de Kruijf weer, waartegen hij positie kiest. Daarbij wil hij midden in de tijd staan, ook midden in deze postmoderne tijd, waarin weinig ruimte is voor rationele benadering – wél voor ervaring. De kleine wereld is voorbij. Het mondiale dient zich aan, terwijl het onrecht krasse vormen aanneemt.
Men proeft de worsteling met de rechtsvragen, die naar het idee van de auteur vanuit het Koninkrijk moeten worden aangevat. Het Rijk van Christus behelst méér dan zondag 23. Het recht op de straat, in de samenleving, in de wereldorde, behoort er evengoed bij. De kerk dient vanuit het rijk te spreken, met een herkenbare vorm van apostolisch gezag en tegelijk met profetische concreetheid.
Profetisch
Van der Graaf neemt uit de tijd rond de ”Nieuwe Kerkorde” de apostolaatsidee over, geponeerd in fundamenten en perspectieven. De rijksgedachte spreekt hem aan. Maar waar De Kruyf het apostolaat in die zin niet meer zo ziet zitten, en nieuwtestamentisch de gemeente naar voren schuift, pleit Van der Graaf voor een samengaan van het apostolaat met het getuigenis van de profeet. Hij hanteert daarbij de gedachte van de theocratie, zoals Van Ruler en Haitjema het bedoeld moeten hebben. Méér urgent nog dan voorheen dient die profetie in te gaan op en tegen de secularisatie. Zij moet dat priesterlijk profetisch doen en de meerwaarde van het rijksrecht van Christus boven het sociale en het economische onderstrepen. Het spreken van de kerk doet niets tekort aan het getuigenis van de gemeente, die zich dichter bij het volk ter plaatse bevindt dan de institutair sprekende kerk.
Van der Graaf kent de tijd, gebruikt moderne literatuur die hem dient om de tijd te verstaan en tracht oudere opvattingen, voorheen in de bond nogal kritisch benaderd, te herijken. Kuyper? Nee. De zuilen, of de refo-zuil? Nee, omdat deze verouderd en uit de tijd zijn. Hoedemaker? Ja, idyllisch bijna: heel de kerk en heel het volk! De theocratie? Gemodelleerd ja.
Andere zeden
Juist die laatste opvatting is weinig helder naar voren gebracht. Het is, meen ik, nog het eenvoudigst om bij theocratie simpelweg te denken aan Israël in het Oude Testament. In het Nieuwe Testament is er dan de gemeente, ook wel straks als instituut, maar vooral als gemeenschap van de gelovigen levend als Lichaam van Christus. Juist in deze achristelijke westerse Europese cultuur, waarin ons land voorop gaat, is het voor het geloof zonneklaar dat het Corpus Christi zal blijven, ook waar het Corpus Christianum verdwenen is. Die grootse culturele expressie van het christelijk geloof wordt door overheid en volk –in die volgorde– terzijde geschoven. Zoals het in het Oude Testament én in het Nieuwe was, zo zal het ook nu weer worden: christenen hebben andere zéden, zei men.
Christenen hebben andere zeden, en waren daarom enerzijds onverdraaglijk, en anderzijds heeft de daad van de liefde de weg van het Koninkrijk geopend: gevangenen, armen, hongerigen en dorstigen, naakten en vreemdelingen, in hén hebben zij Christus gediend. Noem het gemeente-ethiek. De zes ”barmhartigheden” hebben de gemeente in een prechristelijke tijd een plaats gegeven, ook voor koningen en stadhouders, maar dan meestentijds als getuigen (martelaren). Zij zullen het moeten doen in een postchristelijke en postmoderne tijd. Noem het profetisch, apostolisch, theocratisch. Het zijn begrippen die binnen de gemeente gelden.
De tijd van de grote woorden van de kerk als instituut is voorgoed voorbij. De gemeente zal het Woord horen en léven, en zo een getuigenis zijn te midden van een krom en verdraaid geslacht.