„Gepropte bancken” bij Sweelincks optreden
Titel:
”Jan Pieterszoon Sweelinck”
Auteur: Leendert Havelaar
Uitgeverij: Niesje Wolters van Bemmel
Epe, 2000
ISBN 90 5690 171 0
Pagina’s: 93
Prijs: € 15,66 ƒ 34,50).Jan Pieterszoon Sweelinck genoot tijdens zijn leven grote faam als organist, pedagoog en orgeldeskundige. Hij liet prachtige vocale en instrumentale composities na. In zijn boek over deze Amsterdamse stadsorganist laat Leendert Havelaar zijn bewondering meermalen blijken.
Over de persoon van Sweelinck is nauwelijks iets bekend. Het weinige dat we weten, heeft vooral betrekking op muziek en kunst. Toch doet Leendert Havelaar een poging „de huidige generatie muziekliefhebbers kennis te laten nemen van leven en werken van een geniale landgenoot.” Een loffelijk streven.
Het is zinvol dat de schrijver in de proloog een –helaas beknopte– indruk geeft van de tijd waarin de in Deventer geboren Sweelinck (1562-1621) leefde. Daarna komen achtereenvolgens de Deventer en de Amsterdamse periode, instrumenten, composities en leerlingen aan de orde. Ten slotte noemt Havelaar enkele opnamen van Sweelincks muziek en archieven en boeken waarin gegevens over deze componist te vinden zijn.
Sweelinck was lange tijd organist van de Oude Kerk in Amsterdam. Zijn orgelbespelingen waren populair. Joost van den Vondel rept van „gepropte bancken.” Boeiend is het relaas over Sweelincks vriendenkring en over buitenlandse leerlingen die Amsterdam aandeden. Havelaar roemt de genialiteit van Sweelincks composities. Dat maakt nieuwsgierig. In de uitwerking van die loftuiting schiet de auteur echter tekort. Vooral de klavierwerken komen er bekaaid af. Sweelincks componeertrant wordt nauwelijks uitgeplozen.
Tijdverspilling
Proberen te bewijzen dat Sweelinck de gereformeerde leer was toegedaan –zoals Jan Zwart deed–, vindt de auteur een even dwaze als zinloze vorm van tijdverspilling. Opvallend is dat dr. Albert Clement daarentegen in de recent verschenen uitgave ”Een muziekgeschiedenis der Nederlanden” eenderde van zijn korte bijdrage over Sweelinck wijdt aan vragen rond diens geloofsovertuiging. Havelaar wekt overigens de indruk dat de in 1937 overleden Zwart nog in 1957 in het tijdschrift ”De Reformatie” publiceerde.
Sweelinck bespeelde tijdens zijn leven instrumenten van Niehoff. Het is goed dat de schrijver nader op deze orgelbouwer ingaat, maar waarom laat hij bijvoorbeeld de verschillen tussen de huidige registratiepraktijk en die in Sweelincks dagen liggen? Met zijn stellingname dat het „tot diep in de 19e eeuw duurde alvorens het gebruik van orgels in protestante kerken weer werd toegelaten”, slaat hij de plank mis. Al in 1631 gaf de provinciale synode van Friesland toestemming voor de invoering van de orgelbegeleiding. In de tweede helft van de 17e eeuw was dit in de meeste stadskerken gebruikelijk. Verwarrend is de vermelding dat de middentoonstemming ook wel ”Werkmeisterstimmung” wordt genoemd. Deze stemmingen verschillen namelijk.
De opzet van het boek doet niet professioneel aan. Veelvuldig schrijft Havelaar „maar daarover later meer”, zonder aan te geven op welke bladzijden dit gebeurt. De uitgever lijkt weinig kritisch. Er zijn te veel fouten blijven staan, zoals ontbrekende spaties en foutief geschreven woorden. Lange en complexe zinnen bemoeilijken het lezen. Soms kloppen zinsconstructies niet. Deze uitgave bevat veel informatie over Sweelinck, maar steekt niet in de diepte af.