Flarden herinneringen van Theo Olof
Titel:
”Flarden”
Auteur: Theo Olof
Uitgeverij: De Prom
Baarn, 2001
ISBN 90 6801 591 5
Pagina’s: 416
Prijs: € 22,67 ƒ 49,95).Een autobiografie schrijven is een onmogelijk iets, ervoer Theo Olof. Wat vertel je en wat niet? Wat weet je eigenlijk van jezelf? ”Flarden” is daarom volgens de violist vooral een zelfbeschrijving in relatie tot zijn omgeving. Tot mensen met „gekroonde tot en met door vettige petjes bedekte hoofden.”
Hoe hij speelde, weet Theo Olof niet meer. Wel dat het podium na zijn eerste openbare optreden onder dozen bonbons werd bedolven. Het vijfjarige wonderkind had blijkbaar een gevoelige snaar geraakt. Het begin van een glorieuze carrière. Samen met Herman Krebbers was Olof concertmeester van het Residentie Orkest en het Koninklijk Concertgebouworkest. Hij trad ook als solist op of samen met Krebbers, evenals hij leerling van Oskar Back.
In ”Flarden” maakt Olof de lezer deelgenoot van zijn herinneringen. Hij kiest voor een luchtige verteltrant. Zijn pennenstreken zijn doortrokken van humor en de nodige zelfspot. Dat maakt het consumeren van de een tot enkele pagina’s grote flarden tot een aangename bezigheid. Voor wie een beetje thuis is in de klassieke wereld is het heerlijk grasduinen. Bijvoorbeeld de herinneringen aan het onvergetelijke Bach-spel van Yehudi Menuhin, aan de gevoelige tenen van pianist Hans Henkemans, aan de honden van dirigent Jaap Spaanderman die meehuilden als Olof vioolspeelde en aan Antal Dorati, die woedend zijn partituur het orkest in smeet en luid scheldend wegliep. Achter in het boek zijn enkele interviews opgenomen van Olof met Daniel Wayenberg, Han de Vries, Carlo Giulini, Vera Beths, Theo van der Pas, Phia Berghout en Hans Vonk.
Theo Olof staat midden in het leven. De kennismaking met patat en knakworst staat hem nog helder voor de geest. Evenals de onverwachte ontmoeting met Simon Vestdijk in een Haagse nachtclub. De violist gaat ver in zijn ontboezemingen. Zijn boek zet in met de herinnering aan de boezem van het dienstmeisje… Jammer dat de auteur de naam van de Allerhoogste verschillende keren als stopwoord misbruikt. Sober en indringend is de beschrijving van de oorlogsjaren. Van de eerste keer dat hij in zijn geboorteland Duitsland voor ”Judenschwein” wordt uitgemaakt.
Boeiend zijn de pagina’s waarin hij weergeeft wat orkest en solist van een dirigent verlangen en wat ze verafschuwen. Olofs advies aan jonge ambitieuze uitvoerend musici tekent hem: „Vergeet nooit dat jullie een dienende functie hebt, dat jullie middelaars zijt tussen componist en publiek. Maak geen misbruik van je gaven.”