Eerherstel voor de ouderdom
Titel:
”De kunst van het ouder worden”
Auteur: Hermann Hesse; vert. Evert K. M. van Leerdam
Uitgeverij: Aspekt
Soesterberg, 2001
ISBN 90 5911 003 x
Pagina’s: 187
Prijs: € 13,61 ƒ 29,95).De uit een geslacht van zendelingen afkomstige Duitse schrijver Hermann Hesse (1877-1962) roept twee reacties bij zijn lezers op: groot enthousiasme of diepe afkeer. Je bent óf voor óf tegen Hermann Hesse. Ik behoor tot de voorstanders en ik vraag me af of deze groep niet automatisch groeit wanneer ook de afkerige lezer kennisneemt van Hesses ”De kunst van het ouder worden”.
De verleiding is groot om veel en lang uit deze bundeling van Hesses uit diverse perioden stammende uitspraken en gedichten over het ouder worden en de ouderdom te citeren. Ik geef aan deze verleiding toe en citeer het begin van het hoofdstuk ”Over ouderdom”: „Ouderdom is een fase van ons leven en heeft zoals alle levensfasen een eigen gezicht, een eigen atmosfeer en karakter, eigen vreugden en noden. Wij ouderen met ons witte haar hebben evenals onze jongere broeders een taak die ons bestaan zin geeft. Ook een doodziek mens, een stervende, die in zijn bed ligt en de roep uit de aardse wereld nog maar nauwelijks hoort, heeft zijn taak, moet een belangrijke plicht vervullen. Oud worden is een net zo mooie en heilige opgave als jong zijn: leren sterven, en sterven zelf, is net zo’n waardevolle activiteit als iedere andere – onder voorwaarde dat ze met eerbied voor de zin en de heiligheid van al wat leeft geschiedt.” (blz. 68)
Religie
Uit andere uitspraken in dit boek en uit andere boeken van Hesse blijkt dat hij sterk op de Indische religies was georiënteerd. Voor Hesse is er een nauwe relatie tussen de schepping en het goddelijke. De schepping is een openbaring van het goddelijke. Ik gebruik met nadruk deze laatste term, omdat het niet juist zou zijn om te suggereren dat Hesse volledig in de godsopvatting van het christelijk geloof in te passen zou zijn. Hesses opvattingen gaan eerder uit van een eenheid van God en schepping dan dat God als Schepper en als Vader naast Zijn schepping staat.
Het leven wordt bij Hesse gezien als een heilige kringloop. De ouderdom brengt ogenblikken met zich mee waarop het proces van het leven in de natuur zich aan de mens onthult. Pas de ouderdom geeft het gevoel voor de zin en de waarde van al het gebeuren in het menselijk bestaan. Daarin passen de gedachten die hij aan het hindoeïsme heeft ontleend. Aan deze gedachten kleeft het risico van de vervaging van de kern van het geloof in Christus en de overgang naar een algemeen religiebegrip. Aan de andere kant is Hesses pleidooi voor eerbied voor alles wat leeft een heilzame correctie op de verregaande verwaarlozing van Gods schepping in de huidige cultuur, waaraan christenen vrolijk meedoen.
Over het respect voor bomen –bij prinses Irene bijvoorbeeld– wordt in Nederland dikwijls lacherig gedaan. Ook Hesse respecteert alle bomen en struiken die in zijn tuin in het Zwitserse Montagnola (nabij Lugano) groeien. Hij kent ze en zoekt ze steeds op om zich te verkwikken aan hun aanblik. Zijn toon is volstrekt niet dweperig van aard. Wat hij zegt, komt doorleefd en oprecht over. De bomen leren dat groei een langzaam proces is, dat de mens niet moet verstoren.
Iedere mens maakt eveneens een ontwikkeling door. Hermann Hesse nodigt de lezer uit om de waarde van elke nieuwe levensfase te erkennen. In zijn ogen is het ouder worden iets zeer waardevols: „Ouderdom wordt alleen armzalig, als hij jeugdigheid wil spelen.” (blz. 50) Hiermee slaat hij naar mijn mening de spijker op de kop. Nog sterker dan tijdens Hesses leven spiegelen de ouderen zich thans qua kleding en levensgewoonten aan de trends van de jeugd. Docenten op middelbare scholen en aan universiteiten dossen zich uit als hun leerlingen en studenten. Dat ouderen zich hiermee belachelijk maken, lijkt mij duidelijk. Daarmee is de jeugd niet veroordeeld. Integendeel! Maar, naast alle waardering voor de jeugd pleit Hesse voor waardering voor verlangzaming en conservering.
Lijden en dood
Beschaafde en oude mensen hebben de taak, naar het behoud van „eilanden van vrede” (blz. 51) te streven. Vanuit deze specifieke taak van de oudere mens kan Hesse de volgende prachtige woorden opschrijven: „Ik ben een oude man en mag de jeugd graag, maar ik zou liegen wanneer ik zeg, dat ze me erg interesseert. Voor oude mensen, vooral in tijden van zulk een zware beproeving als tegenwoordig, is er maar één interessante vraag: de vraag naar de geest, naar het geloof, de manier van zingeving en godsvrucht, die blijft bestaan, die tegen lijden en dood is opgewassen. Tegen lijden en dood opgewassen zijn is de taak van de ouderdom. Enthousiasme, meevibreren, geïnspireerd zijn, dat is de geest van de jeugd. Ze kunnen bevriend met elkaar zijn, maar ze spreken beide een andere taal.” (blz. 51)
Hermann Hesse wandelde veel. In het heerlijke kanton Ticino (Duits: Tessin) had hij daar alle gelegenheid voor. Hij zocht blijkbaar dikwijls de eenzaamheid om tot bezinning en zelfbeschouwing te komen. Hij was een beschaafd mens, ook daarin dat hij de ander niet met zijn lawaai lastigviel. Zijn gehele levenshouding van bescheidenheid en dankbaarheid voor het leven is een hoogstnoodzakelijke correctie op de cultuur die ons omringt. De meest ingrijpende correctie is het eerherstel voor de ouderdom. Mits die ouderdom zelfbewust is en erkent hoe veel troostrijke ervaringen het leven heeft gebracht.