Pendelen tussen gevoelens van haat, liefde en schaamte
In ”De A van Anna” is de hoofdpersoon, een meisje van een jaar of acht, op zoek naar een eigen plek. Nogal moeilijk als je een tweelingbroer hebt die het syndroom van Down heeft en zich letterlijk en figuurlijk aan je vastklampt. Anna wordt heen en weer geslingerd tussen gevoelens van haat, liefde en schaamte vanwege haar broer Adam.
”De A van Anna”, geschreven door Tobea Brink, bestaat uit twee delen. Het eerste deel is in ik-perspectief geschreven en eindigt waar ook de jeugd van Anna eindigt. Het tweede deel is in zij-perspectief geschreven en gaat over Anna’s volwassen jaren.In het eerste deel wordt de lezer uitgenodigd in de binnenwereld van Anna, een wereld vol fantasie en magisch realisme. Ma leest de kinderen Hansman, Adam en Anna, voor uit de Bijbel voordat ze naar bed gaan. Ze leest over Adam en Eva die in een prachtige tuin woonden en Anna fantaseert daarover verder: „Ja, dat móet de bloemenwei wel zijn. (…) Iedereen weet dat er een slang in de bloemenwei zit. Maar een appelboom is er niet. Misschien was het een limoenboom. Limoenen zijn niet goed voor je. Ze komen ook pas –A, B, C, D, E, F, G, H, I, J, K, L– pas op de twaalfde plaats. Appels komen het eerst. Anna en Adam en appels. (…) Maar Anna komt het eerst. Anna… de A van Anna… eerst…”
Dat het leven van Anna zich buiten het paradijs afspeelt, is wel duidelijk. Hoewel ze zich graag terugtrekt in de schitterende natuur en daarvan kan genieten, hebben zich al diepe sporen in haar leven gegroefd. Haar vader, op wie zij het meest lijkt, is omgekomen door een tractorongeluk. Bovendien is ze vroeg wijs door de verantwoordelijkheid die ze voor haar gehandicapte broer voelt en daarom bedenkt ze als klein meisje al dat ze geen kinderen wil.
Soms zou ze het liefst hebben gehad dat Adam ook niet geboren was: „Was hij maar liever doodgegaan in ma’s buik.” Een gedachte die de lezer afschrikt en verontwaardiging wekt, maar wel voorstelbaar is voor een kind in Anna’s situatie.
Eigen ervaringen
Dat is de kracht van dit boek; het schetst de woede en machteloosheid en tegelijkertijd de liefde voor, maar ook van een familielid met een verstandelijke handicap. Zoals op het moment dat Anna verdrietig is en Adam haar troost op zijn eigen manier. „„Jij mag niet huilen”, zegt Adam en hij slaat met zijn vuist op zijn bovenbeen. „Dat vind ik naar. Dat vind ik naar.” Als Adam iets heel ernstig meent, zegt hij het altijd twee keer.”
Ongetwijfeld klinken de eigen ervaringen van de auteur, zelf moeder van een kind met het syndroom van Down, in het boek door. Haar woorden roepen een eigen wereld op. Dit heeft grotendeels te maken met haar oog voor detail en scherpe observaties.
Toch slaagt ze er niet altijd in om consequent vanuit het kind te denken en te schrijven. Bepaalde observaties zijn te volwassen voor een kind. Bijvoorbeeld als Adam zijn moeder weltrusten zegt. „De aderen in zijn nek zwellen op en hij knort diep en zwaar. Ma lacht, maar ik weet dat ze het niet altijd prettig vindt. Dat kan ik aan haar gezicht zien.” Ook bepaalde woorden zijn te moeilijk voor een kind, zoals: ”stuntelig drafje” en ”meelbestoven hand”.
Zoenen
Een ander minpunt van het boek is dat er te veel losse eindjes in zitten. Zo krijgt Anna in het eerste deel verkering. Een relatie die prachtige beeldspraak oplevert, bijvoorbeeld over zoenen: „Eerst voelt zijn tong een beetje koud (…) maar algauw zijn onze monden net warme vijvertjes waarin we de hele avond zouden kunnen duiken en zwemmen.” Toch lijkt het of de auteur deze relatie alleen laat doodbloeden om het beeld van een eenzame Anna te ondersteunen. In het tweede deel blijkt namelijk dat datgene is gebeurd waar Anna zich zo tegen verzet heeft; ze heeft de zorg voor Adam helemaal op zich genomen en van een plek voor haarzelf is geen sprake meer. „(…) dat er iets was, iets in hem, dat je dwong te blijven en hem te koesteren, terwijl jijzelf steeds verder ineenschrompelde.”
”De A van Anna” bevat ontroerende passages, sprankelende beelden en rake observaties, maar was sterker geworden als de auteur langer op haar schrijfsel had gebroed. Dan had de plot beter uitgewerkt kunnen worden, waren de losse eindjes weggewerkt en was de roman consistenter geworden.
Surrealistisch
Anna groeit op met de Bijbel en met het idee dat je dingen in de Bijbel niet zomaar mag veranderen. In het tweede deel geeft Anna echter een visie op de dood die afwijkt van wat de Bijbel daarover zegt. Op de vraag waar iemand heengaat als hij sterft, zegt Anna: „Er zijn ook mensen die denken dat iemand die dood is, gewoon nog om ons heen is. Net als die stofjes.” Het lijkt erop dat Anna’s denken sterk veranderd is, maar hoe en waarom wordt de lezer niet verteld.
Het verhaal eindigt surrealistisch. De auteur lijkt daarmee de spelregels van een realistische roman te doorbreken, waardoor de lezer op het allerlaatste moment nog in verwarring wordt gebracht. Jammer, zo’n einde. Niet alleen voor Anna.
N.a.v. ”De A van Anna”, door Tobea Brink; uitg. Mozaïek, Zoetermeer, 2009; ISBN 978 90 239 9323 0; 127 blz.; € 13,50.