VS met lege handen door vriendjespolitiek
Moesten ze dienen om de aandacht af te leiden, of waren ze doekjes voor het bloeden? Het leek er de afgelopen dagen veel op dat ze een van die functies hadden, de uit de grotten van Tora Bora gebombardeerde al-Qaida-strijders. Van alle kanten werden ze deze week aan de wereldpers getoond en als circuspaardjes moesten ze voor de camera’s paraderen. Hun vernedering stond in scherp contrast met de mededeling van de Amerikanen dat Osama bin Laden niet was aangetroffen in het grottencomplex. De man op wiens hoofd 25 miljoen dollar staat, bleek voortijdig de benen te hebben genomen.
Hadden de Amerikanen anders verwacht? Dat hij zou hebben gewacht tot de massieve Amerikaanse bombardementen op Tora Bora zouden beginnen, en pas dan zou zijn vertrokken? Het lijkt erop, zo veel vertrouwen hadden de Amerikanen kennelijk in hun Afghaanse en Pakistaanse ‘waakhonden’ op de grond.
Intussen wordt het zoeken voortgezet, want volgens de Amerikanen moet Bin Laden zich nog „ergens in het gebied" schuilhouden. Maar het is –aldus een Amerikaanse hoge militair– als het zoeken naar een vlo in een hondenvacht.
Volgens andere berichten zou Bin Laden helemaal niet meer in Afghanistan zijn, maar al geruime tijd terug naar Pakistan zijn gevlucht. Pakistan, dat wil zeggen: het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan dat als “autonome tribale gebieden” bekendstaat. Het ligt enkele kilometers ten oosten van Tora Bora en behoort in naam tot Pakistan; de feitelijke macht is er in handen van diverse stammen en etnische groepen. In de strook zindert het van pro-Taliban- en pro-Bin-Laden-sentimenten, dus wat wil je als al-Qaida-leider nog meer? Daar komt bij dat Bin Laden ook wel weet dat de Amerikanen het niet in hun hoofd zullen halen om daar te bombarderen: dat zou de positie van de Pakistaanse president, Musharraf, flink kunnen ondergraven – en juist hij is op dit moment een van Amerika’s belangrijkste bondgenoten.
Het grensgebied is tenslotte ook nog eens een bolwerk van misdaad en anarchie, waar een terroristenleider zich gemakkelijk schuil moet kunnen houden. De bekende Amerikaanse journalist Robert Kaplan beschreef in het septembernummer van The Atlantic het gebied onder de kop “The Lawless Frontier”. „De stammen en etnische groepen", aldus Kaplan, „kunnen zichzelf prima verdedigen zonder (hulp van) de staat. Dankzij de internationale wapenmarkt die er is gevestigd, de onbeperkte stroom drugs en illegale elektronica kunnen de bewoners zich uitstekend bedruipen."
Gatenkaas
Ook de Amerikaanse geheime dienst CIA zou inmiddels van de vlucht van Bin Laden overtuigd zijn, en de stamhoofden in het Pakistaanse grensgebied voor de keus hebben gesteld: of het Pakistaanse leger binnenlaten voor een zoektocht in samenwerking met de CIA, of bombardementen door de Amerikaanse luchtmacht. De stamhoofden zouden daarop een „breed beraad" (“jirga”) hebben belegd en hebben gekozen voor het toelaten van het Pakistaanse leger op hun grondgebied.
Moeten de stamleiders bang zijn voor het Pakistaanse leger? Dat valt mee, want al enige tijd bewaken „duizenden" Pakistaanse soldaten het grensgebied tussen de twee landen om te voorkomen dat Bin Laden en zijn medewerkers de benen zouden nemen naar Pakistan. Maar het is een publiek geheim dat die bewaking op gatenkaas lijkt, en dat onder de leidinggevende figuren aldaar zich notoire fans van Bin Laden bevinden.
En wat te denken van de ISI (Inter Services Intelligence), de geheime dienst van Pakistan? Die hielp in 1994 de Taliban aan de macht, en onderhield nauwe banden met Bin Laden. De Pakistaanse president, Musharraf, mag het dan misschien menens zijn, de medewerking van de ISI aan de coalitie met de VS is waarschijnlijk pure show en schijn. Dat Bin Laden nog niet is gepakt en steeds weer kan ontsnappen, moet voor een groot deel op rekening van deze halfhartige ISI worden geschreven. De Pakistaanse president heeft duidelijk weinig greep op zijn geheime dienst, en daarmee zet hij een traditie voort: al sinds jaar en dag wordt de ISI een corrupte staat binnen de staat genoemd.
En nog is het aantal ontsnappingsmogelijkheden dat de Pakistaanse grensregio Bin Laden biedt, niet uitgeput. Het wemelt er namelijk van de mensensmokkelaars. Het Amerikaanse weekblad Newsweek meldde onlangs dat de afgelopen maanden al enkele honderden al-Qaida-strijders het land zijn uitgesmokkeld, richting Engeland en Duitsland. En dat ze daar bedragen van tussen de 20.000 en de 30.000 dollar (per persoon) voor hebben betaald. Geschat wordt dat Pakistan zo’n 500 smokkeldiensten telt, en alleen al in de bazaars van de grensstad Peshawar huizen dertig „ondergrondse" reisbureaus, ontelbare documentenvervalsers, fotokopieer- en pasfotobedrijfjes, en makelaars in valse visa die corrupte ambtenaren worden afgetroggeld. Al-Qaida-strijders hebben jarenlang van deze diensten gebruikgemaakt om cellen elders in de wereld op te zetten.
Ook diverse commandanten die behoren tot de Noordelijke Alliantie vochten slechts in naam tegen de Taliban: in werkelijkheid runden ze een mensensmokkelbedrijfje dat buitenlandse al-Qaida-strijders de grens met Tadzjikistan overzette. Soms bestond de prijs van een enkeltje Europa uit het eerst aan de zijde van de Noordelijke Alliantie meevechten tegen… de Taliban.
“Deal” met Omar
De Amerikanen hebben dus enige reden hun bondgenoten op de grond te wantrouwen. Dat hebben ze al ondervonden bij de verovering van de zuidelijke stad Kandahar, het bolwerk van de Taliban en thuisbasis van Taliban-leider mullah Omar. Het kan toch geen toeval zijn dat bij de verovering van de stad vrijwel alle topfiguren van de Taliban –mullah Omar incluis– wisten te ontkomen? Was dat overmacht? Of lieten de strijders hen uit pure berekening gaan? Waarschijnlijk het laatste: de krijgsheren uit de omgeving –allemaal Pathanen en dus in zekere zin stamverwanten van de Taliban– hebben lucratieve “deals” met hun „vijanden" gesloten: in ruil voor overdracht van gebied mochten ze de benen nemen.
Zelfs de nieuwe premier van Afghanistan, Hamid Karzai, was in eerste instantie bereid mullah Omar –notabene een van de begeerde jachttrofeeën van de Amerikanen– „amnestie" aan te bieden. Pas na boze telefoontjes uit Washington was Karzai bereid zijn deal in te trekken, maar toen was de vogel al gevlogen.
Het handjeklap door Pathaanse strijders in het zuiden van het land heeft veel kwaad bloed gezet bij de mannen van de Noordelijke Alliantie, niet-Pathaanse strijders die vrezen dat op die manier de Taliban de kans krijgen om in het nieuw te vormen Afghanistan van binnenuit opnieuw een bedreiging te vormen. Veel Taliban-strijders in het zuiden zijn al onzichtbaar opgegaan in de plaatselijke bevolking en lopen weer als onschuldige boertjes achter de ploeg. Er zijn zelfs ex-Taliban die een politieke partij hebben opgericht om langs die weg hun idealen te verwezenlijken.
De vraag op hoeveel Afghaanse steun de Verenigde Staten kunnen rekenen bij hun jacht op Taliban- en al-Qaida-boeven, is ook met het oog op de nabije toekomst actueel. Als komende zaterdag de interim-regering in Kabul wordt beëdigd, is het maar de vraag of Afghaanse krijgsheren nog interesse hebben in Bin Laden. De eigen lokale koninkrijkjes verdedigen en/of uitbreiden tegenover de aanspraken van de nieuwe regering in Kabul wordt dan veel belangrijker.
En dan is er nog de VN-vredesmacht die in Afghanistan aan de slag gaat op een moment dat de Amerikanen hun ‘oorlog’ nog niet hebben gewonnen. Kan Afghanistan tegelijkertijd oorlogsgebied en hulpproject zijn? Naast humanitair reservaat ook jachtterrein? Hoe moeilijk die twee nu al te combineren zijn, weten de hulporganisaties die in Afghanistan actief zijn.
Enfin, Bin Laden heeft meer dan één reden om in zijn vuistje te lachen.