Het christelijk geloof: een redelijke godsdienst
Kun je voor het christelijk geloof wel bewijzen aanvoeren? Geloven is toch iets heel anders dan redeneren?
De vraag naar de verhouding van geloof en rede is ongeveer zo oud als de christelijke kerk zelf. In de beantwoording ervan zie je een zeker patroon. Als de positie van de kerk sterk is, worden geloof en rede meestal dicht op elkaar betrokken. Dan leeft het vertrouwen dat iedereen die goed nadenkt, tot de slotsom zou moeten komen dat het christelijk geloof waar is.We zien dit bijvoorbeeld bij de middeleeuwse theoloog Thomas van Aquino (13e eeuw). Thomas formuleerde vijf manieren waarop je het bestaan van God vanuit de rede zou kunnen bewijzen. Geloof en rede komen bij hetzelfde uit, namelijk bij het christelijk geloof. Ze vallen uiteindelijk samen.
Als de kerk het moeilijk heeft, ontstaat juist de neiging rede en geloof als totaal verschillende zaken te zien. Wie gelooft, redeneert niet. Het geloof is immuun voor de kritiek van de rede. Geloven is een niet-redelijke sprong in het onbekende duister.
We zien dit gebeuren als vanaf de achttiende eeuw de natuurwetenschappen hun triomf gaan vieren. Kun je wel bewijzen dat God bestaat? Kan de aarde wel in zes dagen geschapen zijn? Hoe kon Jezus uit de dood opstaan? De verleiding is groot deze lastige vragen te ontlopen door geloof en rede als elkaars tegenpolen te beschouwen. Deze visie staat bekend als het fideïsme.
In de gereformeerde gezindte is er, als ik me niet vergis, een zekere sympathie voor het fideïsme. ”Redeneren is de rede eren!” zo heeft menig dominee zijn gemeente gewaarschuwd. Orthodoxe christenen presenteren geloven in God vaak als een aanname, een geloofsvooronderstelling. Het is een persoonlijke overtuiging van waaruit je denkt en leeft. In één woord: het is een geloof.
Het voordeel van deze benadering is duidelijk: op deze manier kun je gemakkelijk allerlei rationalistische tegenwerpingen tegen het christelijk geloof terzijde leggen. Want het geloof onttrekt zich aan het domein van de rede. Als geloof een fundamenteel uitgangspunt en een basale aanname is, dan hoef je er ook geen argumenten voor te geven.
Bezwaren
Er zijn echter nogal wat bezwaren aan het fideïsme verbonden. Ik noem er drie. Allereerst: naar welk geloof moet je een sprong maken? Waarom het christelijk geloof, en niet de islam, het hindoeïsme of eventueel het atheïsme? Hoogstens kun je praktische voordelen van een christelijke levensbeschouwing aanvoeren, maar het is niet meer mogelijk de wáárheid van het christelijk geloof als doorslaggevend te beschouwen.
Het tweede bezwaar ligt in het verlengde hiervan. Het fideïsme heeft grote gevolgen voor hoe je evangelisatie en apologetiek bedrijft. Als geloven een niet-redelijke sprong is, wordt je boodschap wel erg vrijblijvend. Je kunt je gesprekspartner wellicht uitnodigen of aanraden christen te worden, maar ook weinig meer dan dat. Vroeg of laat zal deze berustende instelling zelfs de prediking infecteren.
Ten derde: het fideïsme geeft spanningen in de gelovige zelf. De menselijke natuur vormt een eenheid, waarbinnen geloof en rede onmogelijk te scheiden zijn. Wie de rationele kant van zijn of haar mens-zijn van het geloof uitsluit, kan God niet liefhebben met hart en ziel, en met zijn verstand (Matth. 22:37). Paulus wil met zijn verstand bidden en zingen (1 Kor. 14:15). Johannes belijdt dat de Zoon van God ons het verstand gegeven heeft zodat wij de Waarachtige kennen (1 Joh. 5:20). Blijkbaar is het verstand nodig om te kunnen geloven. De puritein John Owen zei: „Als God ons het geloof schenkt, maakt Hij ons niet minder dan een gewoon mens – een redeloos dier. Hij maakt ons meer dan gewoon mens – we worden christen.”
Middenweg
De hoofdlijn van het christelijke denken zoekt een middenweg waarin geloof en rede niet samenvallen, maar ook niet los van elkaar staan. Ook het gereformeerde denken in Reformatie en Nadere Reformatie staat in deze lijn. In deze visie hebben geloof en rede hun eigen functie. Het geloof richt zich op wat God heeft geopenbaard. De inhoud van het geloof is niet uit de rede afkomstig, maar uit Gods openbaring. De rede heeft dus geen zeggenschap over wat wij geloven. Het bestaan van God, de schepping van de wereld, de opstanding van Christus, de vergeving der zonden – het geloof aanvaardt deze zaken als waar op grond van Gods openbaring, niet op grond van de rede.
Als de rede zeggenschap opeist om te bepalen wat de inhoud van het geloof is, ontstaat er kortsluiting. Dan wordt het geloof versmald tot datgene wat wij ook wel zelf met ons verstand kunnen bedenken. Maar als de rede erkent dat sommige zaken slechts vanuit Gods openbaring kenbaar zijn, gaat het goed.
Onder deze voorwaarde levert de rede een dubbele bijdrage. Hij zoekt allereerst naar manieren om de inhoud van de openbaring zo helder en begrijpelijk mogelijk weer te geven. Schijnbare tegenstrijdigheden in Gods openbaring worden uitgelegd en verklaard. Dit is de taak van de rede bínnen het christelijk geloof.
Er is echter ook een taak naar buiten. De rede kan laten zien dat de waarheid van de openbaring niet strijdt met de waarheid van onze zintuigen of van de wetenschap. Zo openbaart de Bijbel dat we meer zijn dan ons lichaam – we hebben een onsterfelijke ziel. Vervolgens kun je beargumenteren dat dit een plausibele opvatting is. Nog een voorbeeld: hoe weet je dat prostitutie moreel verwerpelijk is? Alleen vanuit Gods openbaring. Toch strijdt deze overtuiging op geen enkele manier met de rede.
Rijker
Er is maar één waarheid en maar één werkelijkheid. En een christen heeft door het geloof in Gods openbaring een rijkere toegang tot de waarheid en de werkelijkheid dan iemand die niet gelooft. Op deze wijze is het christelijk geloof redelijker dan welke andere wereldbeschouwing dan ook. En het is de taak van de kerk in prediking, evangelisatie en apologetiek anderen te wijzen op de waarheid van onze ”redelijke godsdienst” (Rom. 12:1).
Verder lezen over dit onderwerp:
W.J. van Asselt (e.a.), Inleiding in de Gereformeerde Scholastiek (Zoetermeer: Boekencentrum 1998), 163-173.
Gisb. Voetius, "Over de menselijke rede in geloofszaken", in: W.J. van Asselt (e.a.), Inleiding in de Gereformeerde Scholastiek, 184-200.
J.W. Ward, "Fideism, in: W.C. Campbell-Jack, G.J. McGrath and C.S Evans, New Dictionary of Christian Apologetics, Leicester 2006.
S.B. Cowan (ed.), Five Views on Apologetics, Grand Rapids
Drs. G. A. van den Brink, kandidaat in de Hersteld Hervormde Kerk.Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl.