IJzeren Dame van het Servisch nationalisme
De Bosnisch-Servische politica Biljana Plavsic heeft de bijnaam de IJzeren Dame van het Servisch nationalisme in Bosnië verworven door haar bevlogen steun voor etnische zuiveringen.
De Britse Iron Lady, ex-premier Margareth Thatcher, zal niet blij zijn met de vergelijking want Plavsic stapte letterlijk over lijken om een beruchte crimineel en etnisch zuiveraar (Arkan) te omhelzen. Britse arbeiders zien misschien duidelijke overeenkomsten, maar de vrouw van de voormalige Joegoslavische leider Milosevic, Mirjana, noemde Plavsic treffender „een vrouwelijke Mengele.”
Zelfs de top in Belgrado vond Plavsic en andere Bosnisch-Servische nationalisten gevaarlijke extremisten die wartaal uitsloegen. Toch waren de prominenten onder die extremisten vaak geen onopgeleide politieke avonturiers.
Plavsic werd in juli 1930 in Tuzla in een welgestelde en hoog opgeleide familie geboren. Zij begon een academische loopbaan en was onder meer hoogleraar in de biologie in Sarajevo. Tal van Servische academici in die stad maken zichzelf graag wijs dat hun loopbaan beter was verlopen als andere etnische groepen op de universiteit niet waren voorgetrokken.
In deze wereld vol frustraties was er maar weinig voor nodig om als intellectueel in bekrompenheid te vervallen. Plavsic werd politiek actief als Servisch nationaliste. De biologe kwam in de politieke leiding van de Bosnische Serviërs te zitten en riep dat etnische zuiveringen een natuurlijk fenomeen zijn en geen oorlogsmisdaden.
Dat fenomeen maakte echter ook een eind aan de gewelddadige expansiedrift van de Serviërs in Bosnië. Plavsic zag dat niet het minst voor de slachtoffers veel te laat, maar toch nog eerder dan haar chef Radovan Karadzic. Ze steunde daarom de vredesakkoorden van Dayton in 1995 en distantieerde zich van de radicaalste Serviërs. In 1996 volgde ze Karadzic als leider van de Serviërs van Bosnië op en steunde ze met verve de westerse politiek die de Serviërs op de knieën had gedwongen.
Daarmee toonde ze ook pragmatisch te kunnen zijn. Nadat in 2000 was gebleken dat ze werd gezocht door het Joegoslavië-tribunaal, gaf ze zichzelf in januari 2001 over. Ze betuigde spijt over „de door angst verblinde haatgevoelens” van destijds. Plavsic bekende later schuld aan een van de aanklachten, vervolging, een misdaad tegen de menselijkheid. Daarmee gokte Plavsic op een lagere straf. De aanklagers lieten vervolgens de andere aanklachten, in het bijzonder volkerenmoord, vallen.