Vijf dichters op De Pietersberg
Een groepje dichters dat zichzelf Het Landvolk noemt, ontmoet elkaar in conferentieoord De Pietersberg in Oosterbeek. Daar groeit een nieuwe psalmberijming, die vooral dichterlijk van karakter moet zijn.
„Er komt op een avond/ een man op een fiets/ van Leiden naar Oegstgeest”, zo schrijft de dichter Muus Jacobse in de bundel ”Het landvolk”. Die man is de theoloog K. H. Miskotte, en hij komt op bezoek met de opdracht van een nieuwe psalmberijming: „hij vult mijn kamer/ van buiten naar binnen,/ hij heeft het gebaar van/ dicht of ik schiet.”Aan het bezoek van Miskotte aan Muus Jacobse (pseudoniem van K. Heeroma) gaan de nodige discussies in kerkelijke kringen vooraf. Breed leeft het gevoel dat er een nieuwe psalmberijming moet komen omdat die van 1773 verouderd is. Alleen over de manier waarop verschillen de partijen van mening. De inmiddels verschenen berijming van ds. Hasper heeft nogal wat voorstanders in gereformeerde kringen, terwijl de hervormden er kritiek op hebben: hij zou ernstig tekortschieten in dichterlijk en taalkundig opzicht.
Heeroma werpt zich al in 1947 in de strijd met een brochure over hoe het allemaal zou moeten. Hij pleit voor een dichterlijke aanpak, al heeft hij ook de nodige twijfels aan zichzelf en zijn vakgenoten. „De oude berijmingen, van Datheen tot 1773, mogen ons dan leren van hoedanige innerlijke kwaliteit onze nieuwe psalmgedichten zullen moeten zijn, maar… kúnnen wij het zo nog wel?” Het probleem van eigentijdse kunstenaars is immers dat ze te individualistisch zijn en alleen dichten in een vlaag van creativiteit en spontaniteit, niet in opdracht.
Draagvlak
Niettemin, Heeroma zwicht als hijzelf en Martinus Nijhoff benaderd worden door de Hervormde Commissie Psalmberijming. Ze weten nog zeven anderen te interesseren voor het werk. Vanaf 1953 komen vijf van hen jaarlijks een aantal weken bij elkaar in De Pietersberg: Willem Barnard, Ad den Besten, Klaas Heeroma, Jan Willem Schulte Nordholt, Jan Wit. Zij zetten hun individuele en literaire hang naar oorspronkelijkheid opzij en leren dichten voor de gemeenschap. De toetsing door theologen blijft daarbij belangrijk. „Men moet niet denken”, schrijft Heeroma, „dat ik, omdat ik de vormgeving der verbeelding bij de psalmberijming de voorrang geef, de vormgeving van het dogmatische denken van minder belang acht.”
Er komt intussen meer en meer draagvlak voor de psalmberijming. Ging het aanvankelijk om een hervormd initiatief, ook de gereformeerden en de christelijke gereformeerden raken op den duur betrokken bij de Interkerkelijke Werkcommissie voor de Psalmen.
De dichters zelf hebben er alle vertrouwen in dat ze theologische geschillen kunnen overbruggen: „De psalmen van het Oude Verbond, die de gemeente van het Nieuwe Verbond heeft aangenomen als haar kerkliederen, zijn gedíchten, en, overgezet zijnde, moeten het weer gedichten worden.” Het idee is dus: dicht bij de (Hebreeuwse) tekst blijven. „Woord moet opspringen uit woord, beeld uit beeld. Hier komen geen theoretische overwegingen aan te pas, niemand mag zich stellen tussen de dichter en de dichter.”
Na verschijning in 1967 wordt de nieuwe psalmberijming in grote delen van de hervormde, gereformeerde en christelijke gereformeerde kerken meteen ingevoerd. Het ontbreken van een uitdrukkelijk-gereformeerde theologie zorgt echter voor problemen in de rechterflank van de gereformeerde gezindte.
Slaapmuts
Een nota van de Gereformeerde Bond uit 1970 geeft vooralsnog de voorkeur aan de ‘oude’ berijming, met het argument dat „het messiaans-eschatologisch moment te kort komt, dat de nieuwtestamentische vulling van bijbelse noties als bevrijding, verzoening, heil, de Naam Gods niet of niet voldoende open wordt gehouden.” Wat overigens niet betekent dat de Bond massief tegen de nieuwe berijming is: in De Waarheidsvriend toont ds. G. Spilt waardering, terwijl diverse hoofdbestuursleden stellen dat er „geen sjibboleth” van de nieuwe berijming mag worden gemaakt.
Ter rechterzijde van de Bond wordt een heftiger toon aangeslagen. In een brochure van de Gereformeerde Bijbelstichting schrijft ds. J. van der Haar: „Nee, dr. Heeroma, Gods Kerk komt niet met de slaapmuts op in de hemel. Overal klinkt de wekroep: Ontwaakt!” Dit naar aanleiding van Heeroma’s versie van Psalm 4: „Ik kan gaan slapen zonder zorgen/ want slapend kom ik bij U thuis./ Alleen bij U ben ik geborgen,/ Gij doet mij rusten tot de morgen/ en wonen in een veilig huis.”
In deze kring leven ook andere bezwaren dan die van de ‘bonders’, met name op het punt van verbond, uitverkiezing, ‘separatie’, en eeuwigheidsperspectief. „Deze nieuwe berijming wil van geen bijzondere verkiezing en genade weten.” En: „Zo verdwijnt de zalige toekomst van Gods Kerk in de mist van de moderne godsdienstwetenschap.” Deze berijming is „geen stap vooruit, maar een grote stap terug, in nevelen, misten en dampen.”
In 1973 krijgt de nieuwe psalmberijming een plaats in het ”Liedboek voor de kerken”. Binnen kringen van de Gereformeerde Bond verschijnt veel later (2000) de uitgave ”Psalmen in tweevoud”, waarin de berijmingen van 1773 en 1967 naast elkaar staan afgedrukt.
Dit is het elfde deel in een serie over psalmberijmingen. Maandag het slot: vijf eeuwen psalmzingen, tien lessen.
Psalm 42
1. Evenals een moede hinde
naar het klare water smacht,
schreeuwt mijn ziel om God te vinden,
die ik ademloos verwacht.
Ja, ik zoek zijn aangezicht,
God van leven, God van licht.
Wanneer zal ik Hem weer loven,
juichend staan in zijn voorhoven?
- Laat zijn trouw de dag verblijden
en zijn lied de duisternis.
Tot Hem roep ik in mijn lijden
die de God mijns levens is:
Vaste grond van mijn bestaan,
waarom ziet Gij mij niet aan?
Moet ik onder ’s vijands slagen
thans dit somber rouwkleed dragen?
Jan Wit/ Willem van der Molen, 1967