Muizen in het looprad van het noodlot
In het herdenkingsjaar van Calvijn en Darwin past een rondgang langs de spraakmakende boeken van 2009. Wat geloven de schrijvers van dit moment, als het gaat om predestinatie en determinisme? Kan een mens zijn eigen leven bepalen of niet? Zijn mensen nu eenmaal zoals ze zijn, of kunnen ze veranderen?
„We zijn muizen die in het looprad van het noodlot trappelen”, zo valt te lezen in de roman van Erwin Mortier die deze maand de AKO Literatuurprijs won, „en we kunnen het tempo aan of niet.” Dat is een beeld waar je als lezer niet vrolijk van wordt.Je zou verwachten, in onze westerse samenleving, dat schrijvers er een opgewektere levensbeschouwing op na hielden. De wereld ligt open, je kunt kiezen wat je maar wilt, het leven lijkt maakbaar. Maar wie zich verdiept in de literatuur, ontdekt dat bijna alle schrijvers van belangrijke en spraakmakende boeken een uitermate zwarte kijk op het bestaan hebben.
Evolutie
Neem Dimitri Verhulst, die met zijn roman met twee vloeken in de titel dit jaar de Libris Literatuurprijs won. Zijn hele verhaal is een genadeloos verslag van menselijke geschiedenis, gezien door de bril van de evolutie: één onafgebroken zelfzuchtig streven naar macht en lust, naar altijd meer en groter, eindigend in de atoombom. Maar: „Voorwaarts moet ’t nu kijken, zoals ’t altijd al voorwaarts heeft gekeken. En volhouden in z’n streven naar een auto en een ijskast voor iedereen.”
Of neem Herman Koch, die maandenlang in alle top tienen prijkte met de roman ”Het diner” en bovendien de NS Publiekprijs won. Zijn hoofdpersonen dragen een duister geheim met zich mee, de herinnering aan een moord. Maar het merkwaardige is dat ze geen schuld voelen. Ze hebben ook geen behoefte aan rechtvaardigheid. Ze willen niet dat de waarheid aan het licht komt. Alles is nu eenmaal zoals het is, mensen zorgen allereerst voor zichzelf en hun kinderen, ze leven hun natuur uit en laten we dat dus maar gewoon accepteren.
Paolo Giordano, het hele jaar onafgebroken in de top tienen met ”De eenzaamheid van de priemgetallen”, denkt er ten diepste niet anders over. Zijn hoofdpersonen, een man en een vrouw, zijn onmachtig om een echte, wezenlijke relatie aan te gaan. Ze doen in de loop van hun leven wel halfslachtige pogingen in die richting, maar het lukt ze niet om te ontkomen aan wie ze zijn. Uiteindelijk aanvaarden ze dat allebei op hun eigen manier. Zoals de vrouw het beleeft: „Ook dit keer zou er niemand komen. Maar ze wachtte niet meer. (…) Met een beetje moeite kon ze zelf overeind komen.”
Watersnoodramp
Over één ding zijn al deze schrijvers het eens: er is geen God die Zich om mensen bekommert. Rik Launspach, regisseur van de succesvolle film ”De storm” en auteur van het al even succesvolle bijbehorende boek ”1953”, zegt dat ook met zoveel woorden. Uiterst sarcastisch schrijft hij over de mensen die Gods hand achter de gebeurtenissen tijdens de watersnoodramp menen te ontdekken: „In afkeuring draaide men het hoofd weg. Rutus en Julia mochten de wegen van de Heer misschien niet zien, alle anderen op de dijk begrepen waarom dit gebeurde. Het was de straf voor hun hovaardij.”
Launspachs hoofdpersoon, Julia, mag dan denken dat ze op een andere manier nog het lot kan keren –door haar eigen inspanningen–, maar ook dat lukt haar niet. Pas na twintig jaar geeft ze haar pogingen op en accepteert de toestand zoals die is, om eindelijk verder te gaan met haar leven. Zo zit dus bij Launspach het bestaan ten diepste in elkaar: onbegrijpelijk, wreed, op geen enkele manier te beïnvloeden. Wie denkt dat het anders zit, is gek, zoals de psychisch gestoorde Regina, die overal Gods hand in ziet en voor wie wél alle puzzelstukjes van het leven op hun plaats vallen.
Is het voor schrijvers bij het beschouwen van de wereld moeilijk om in een goede God te geloven, met het bestaan van de duivel lijken ze minder moeite te hebben. Dat past ook wel bij hun zwartgekleurde wereldbeeld. Zo raakt de hoofdpersoon van Carlos Ruiz Zafon verstrikt in de netten van een vreemde figuur, die langzamerhand steeds demonischer trekken gaat aannemen. Volgt een opeenhoping van akelige gebeurtenissen, zonder dat de hoofdpersoon zich daar overigens zelf schuldig over voelt of zoekt naar verlossing, naar waarheid of recht. Het geheel wordt afgesloten met een positief einde, waarin de duivel ineens een soort weldoener blijkt – totale omkering van waarden dus.
Somber levensgevoel
De enige uitzondering op al dit zwartgallige geschrijf is Dan Brown, die in ”Het verloren symbool” ongelooflijke mogelijkheden voor de mensheid ziet opdoemen. Zijn hoofdpersoon heeft het intrigerende idee dat gedachten kracht en massa hebben. Als maar genoeg mensen zich in gedachten op hetzelfde richten, kunnen ze daadwerkelijk de koers van de wereld veranderen. De kunst is om dat te leren, geleid door de wijsheid van de oude tradities, en die tijd is dichterbij dan we denken. Zodra dat lukt, is de mens zelf God geworden.
Dat is een heel ander geluid. Maar Dan Brown schrijft dan ook bepaald geen literatuur, hij is iemand die inspeelt op de massale trend van ”Denk jezelf gelukkig” en ”Zoek naar God in jezelf”. Schrijvers die hoger op de literaire ranglijst staan, denken er meestal anders over. In feite zijn zulke schrijvers de onheilsprofeten van onze tijd, die de massa een spiegel voorhouden. Simpele mensen mogen dan denken dat het leven maakbaar is, dat geluk voor het grijpen ligt en dat voor elk probleem een oplossing bestaat, de werkelijkheid is anders.
Het levensgevoel dat de hedendaagse literatuur beheerst, is in het algemeen somber. We hebben de macht niet om ons eigen bestaan vorm te geven, we doen maar wat. Er is geen betekenis, er is alleen een soort noodlot dat zich voltrekt. Liefde is een hogere vorm van egoïsme, iedereen zorgt voor zichzelf het meest, en alleen de sterken kunnen overleven. Het zijn de uiterste consequenties van Darwins denkbeelden.
Maar we kunnen volgens de meeste hedendaagse romans wél kiezen: verzetten we ons tegen het leven, of accepteren we het? Dat is het grote thema van de strijd om het bestaan dat in deze literatuur naar voren komt. Waarbij de houding van acceptatie het wint: wie de dingen aanvaardt zoals ze zijn, overleeft.
Dit is het eerste deel in een drieluik. Volgende week deel 2: christelijke romans.
Elke cultuur, waar ook ter wereld, had haar eigen heilige boek, haar eigen Woord – stuk voor stuk anders, en tegelijkertijd eensluidend. Voor christenen was het Woord de Bijbel, voor moslims de Koran, voor joden de Thora, voor hindoes waren het de Veda’s, enzovoort. (…) Er is een reden waarom deze boeken de tand des tijds hebben doorstaan, terwijl andere zijn verdwenen. Bij zijn religieuze studie had deken Galloway het altijd verbazingwekkend gevonden dat de oude spirituele teksten –de meest bestudeerde boeken op aarde– altijd het minst waren begrepen.
Verborgen in die bladzijden schuilt een wonderbaarlijk geheim.
De dag was echter niet ver meer waarop het licht zou gaan schijnen en waarop de mens eindelijk de simpele, transformerende waarheid van de oude leringen zou begrijpen… en een enorme sprong voorwaarts zou maken in het begrijpen van zijn eigen verheven aard.
Dan Brown, ”Het verloren symbool”.
Mensen zorgden dat ze kregen wat ze wilden, grepen zich vast aan die paar toevalligheden die er waren, en bouwden er een bestaan op. Hij moest tegen Alice zeggen hier ben ik, of weggaan, de eerste vlucht nemen en weer verdwijnen, terug naar de plaats waar hij al die jaren had zitten afwachten. Hij wist het intussen. Een keuze maak je in een paar seconden en de rest van je leven betaal je de prijs ervoor. Dat was met Michela gebeurd en daarna met Alice en nu weer. Deze keer herkende hij ze: die seconden waren nu en hij zou zich niet meer vergissen. (…) Hij bleef roerloos staan om te wennen aan het besluit dat hij had genomen, tot hij voelde dat de seconden voorbij waren. (…) Hij ging de badkamer uit en liep door de gang. Hij bleef op de drempel van de woonkamer staan.
‘Ik moet nu gaan’ zei hij.
Paolo Giordano, ”De eenzaamheid van de priemgetallen”.
Ik begon te lezen. En meteen hield ik er weer mee op.
Het was dit keer niet zo dat ik vond dat ik het recht niet had. Nee, het was iets heel anders. Moet ik dit weten? dacht ik. Wil ik dit weten? Worden wij er als gezin gelukkiger van?
Onder het vakje met het handgeschreven verhaal waren nog twee kleinere vakjes. ‘Keuze arts/ ziekenhuis’ stond er bij het ene vakje, en ‘Keuze ouders’ bij het andere.
Het vakje ‘Keuze ouders’ was aangekruist.
Keuze ouders. Er stond niet ‘Keuze ouder’ of ‘Keuze moeder’. Er stond ‘Keuze ouders’.
Dit zijn de twee woorden die ik vanaf nu met me mee zal dragen, dacht ik, terwijl ik het formulier terug in de envelop stopte en de envelop teruglegde onder de verlopen parkeervergunning.
‘Keuze ouders’, zei ik hardop toen ik het laatje dichtschoof.
Herman Koch, ”Het diner”.
Als je goed keek, stonden de gezichten uitdrukkingloos, de ogen dof, grepen de vermoeide handen regelmatig mis, werd er gestruikeld en gestrompeld. (…) De mensen op de dijk voelden dat ze bezig waren aan een strijd die ze onmogelijk konden winnen. Iedere keer als ze naar de zandtrucks terugliepen, met de bulderende waterval in hun oren die zak na zak hongerig opslokte, glinsterde aan hun linkerkant de enorme massa van de Noordzee boosaardig in het strooilicht van de koplampen en verdween er iets van de overtuiging dat ze het zouden redden.
Toch bleven ze elkaar werktuigelijk de zakken doorgeven, af en toe viel er iemand in de modder, maar niemand had nog de energie om hem of haar te helpen opstaan. Het was een doelloos en vergeefs zwoegen, een lachwekkend en machteloos protest tegen het feit dat ze door God uit hun provincie waren verdreven.
Rik Launspach, ”1953”.
Ik zie hem gniffelen, ik zondig tegen mijn moeders verbod om de doden te laten spreken.
Hij zucht: ‘Je hebt altijd graag je eigen besognes in andermans kleren gestoken, mijn kleine gazelle. Voor jou is de wereld een blank vel gebleven dat je naar hartenlust volkrabbelt. Maar als de wind van de geschiedenis opsteekt kan een mens er zijn pet naar draaien in de hoop gespaard te blijven of wie weet een slaatje te slaan uit het toeval. Hij kan tegen de storm in proberen te lopen of zich een schuilplaats zoeken. Wie uiteindelijk overeind blijft en wie onder de wielen van de Moloch verpletterd wordt weet niemand, zelfs de goede God niet. We zijn muizen die in het looprad van het noodlot trappelen en we kunnen het tempo aan of niet. Geen sonnet heeft ooit de koers van de geschiedenis verlegd. De wereld is de wereld.’
Erwin Mortier, ”Godenslaap”.
‘Meneer Corelli, ik ben een auteur van avonturenromans die niet eens mijn naam dragen. (…) Ik verdien al jaren mijn brood met dit beroep en nog steeds heb ik niet één pagina geschreven waarover ik werkelijk tevreden ben. De vrouw van wie ik houd denkt dat ik mijn leven vergooi en ze heeft gelijk. Ze denkt ook dat ik het recht niet heb haar te begeren, dat we een paar onbeduidende zielen zijn van wie de enige rechtvaardiging voor het bestaan de dankbaarheid is die we een man die ons allebei uit de misère heeft gehaald, schuldig zijn, en mogelijk heeft ze ook daarin gelijk. Het doet er weinig toe. Het duurt niet lang meer voordat ik dertig word en dan zal ik beseffen dat ik elke dag minder lijk op de persoon die ik wilde worden toen ik vijftien was.’
Carlos Ruiz Zafon, ”Het spel van de engel”.