Brandrood langs de rivieren

MRIJ-vee: Maas-, Rijn- en IJsselvee. Rode koeien die goed zijn voor zowel melk als vlees. Vanouds grazend in de sappige weiden bij de grote rivieren. En met een kleurslag die terug is van weggeweest: het brandrode rund. Vroeger een ondersoort, inmiddels tot zelfstandig ras verheven. Met eigen stamboek.

Arie Coster
24 February 2003 14:28Gewijzigd op 14 November 2020 00:09
MRIJ-vee: Maas-, Rijn- en IJsselvee. Rode koeien die goed zijn voor zowel melk als vlees. Vanouds grazend in de sappige weiden bij de grote rivieren. En met een kleurslag die terug is van weggeweest: het brandrode rund. Vroeger een ondersoort, inmiddels t
MRIJ-vee: Maas-, Rijn- en IJsselvee. Rode koeien die goed zijn voor zowel melk als vlees. Vanouds grazend in de sappige weiden bij de grote rivieren. En met een kleurslag die terug is van weggeweest: het brandrode rund. Vroeger een ondersoort, inmiddels t

Een rijtje koeienkoppen steekt door het voerhek. Met hun lange tongen trekken de dieren het hooi en kuilgras dat ervoor ligt naar zich toe. In een andere ruimte lopen wat koeien heen en weer. Een forse stier komt nieuwsgierig kijken wie er belangstelling heeft voor zijn harem. Alles gaat kalm zijn gangetje; zo te zien kan niets de dagelijkse gang van zaken verstoren. Rust. Het valt gewoon op.

Veehouder M. W. Bolk kan niet anders zeggen: „Het brandrode rund is een rustig dier. Ik heb het weinig meegemaakt dat de dieren van slag raakten. En dan nog is het niet direct een wilde boel. Dat mag ook niet bij deze koeien, want ze lopen normaal in gebieden waar ook toeristen komen. Dan kun je je geen moeilijkheden veroorloven.”

Bolk verhuurt zijn stalruimte aan Stichting Het Geldersch Landschap. Die kreeg een aantal jaren geleden „opeens” de beschikking over een kudde brandrode runderen van twee boeren. Zij wilden alles opruimen. Het Geldersch Landschap kreeg hier lucht van en kocht de dieren op.

„Ze werden behoed voor een enkele reis slachthuis”, vertelt Hans Hengeveld, gebiedsbeheerder bij het Landschap. Hij heeft zijn werkterrein in een wijde cirkel rond Wijchen en is ook verantwoordelijk voor de kudde. „In één keer staat daar dan een aantal brandrode runderen. We hebben ze een poosje bij Arnhem laten grazen, maar toen ik de stal bij Bolk kon krijgen, zijn ze naar dit gebied gekomen.”

Het Geldersch Landschap was al langer op zoek naar een aantal grazers. „Als je zelf een kudde hebt, kun je de begrazing van de terreinen ook in eigen hand houden. Wij hebben goede ervaringen met verhuur aan derden, maar nu kan ik toch gerichter gaan werken met de percelen en de ideeën die het Landschap daarover heeft.”

Hoewel het Geldersch Landschap al langer een kudde wilde, kocht het bewust niet zomaar een aantal schotse hooglanders, limousins of andere exoten. „Wij zochten naar een streekeigen koetje. Al snel kom je dan in MRIJ-sferen. En toen kwam plotseling de brandrode in beeld. Een haast vergeten en verdwenen MRIJ-soort.” De brandrode was rond 1900 een bekende verschijning, maar met het gebruik van fokstieren die vooral een goede melkgift vererven, verdween ook langzaam maar zeker de typische dieprode, haast kastanjebruine kleur. Het MRIJ-vee werd witter en lichter rood van kleur.

Een enkele liefhebber hield, al dan niet bewust, de oude lijn in stand. Op dit moment zijn er zo’n 200 brandrode runderen bekend. „Te weinig”, is het oordeel van Hengeveld. „Dit moeten er op zijn minst 1000 of 1500 worden.” Dat zal langzaam gaan, beseft hij. „De basis is erg smal.” Temeer daar de stichting Het Brandrode Rund een stamboek heeft opgericht waarin alleen koeien een plek krijgen die aan de specifieke kenmerken voldoen.

Kol en bles
Een brandrood rund heeft relatief korte poten, is dieprood van kleur, heeft een volumineuze borstkas, witte ’sokken’ en een kop met een witte kol en bles. „Alleen dieren die hieraan voldoen, mogen zich echt brandrood rund noemen. Ik heb er ook lopen met een lichte kring om de neus, de zogenoemde meelmuil. Verder voldoen ze prima aan de eisen. Ze worden wel afgekeurd.”

Voorlopig kijkt Hengeveld niet zo krap. „Als een dier -koe of stier- redelijk aan de kenmerken voldoet, dan ga ik ermee doorfokken. Pas later, als de kudde is uitgegroeid, ga ik wat strenger selecteren. Dan zal ik ook sommige eigenschappen terug moeten fokken. Dat neem ik dan voor lief. Vooraleerst is het zaak de basis te verbreden.”

Om zoveel mogelijk variatie op te bouwen, houdt Hengeveld precies bij hoe hij met de kudde fokt. „Deze groep kent twee bloedlijnen. Zolang het kan gebruiken we stieren en koeien uit dezelfde lijn. Dat doen we tot het moment van inteelt aanbreekt. Pas dan ga ik op zoek naar een andere stier. Natuurmonumenten heeft ook een kudde en werkt precies hetzelfde. Zo bouw je een brede groep variëteiten op: een solide basis.”

Uitmuntend
Hengeveld laat zijn kudde grazen bij de eendenkooi in Batenburg en in de weiden bij kasteel Hernen. „In principe kunnen de dieren het jaar rond buiten lopen. Ook dat is een van de voordelen van dit ras.” Toch gaan de dieren in de loop van de winter naar binnen. Bolk: „Het afkalven geeft nog wel eens problemen. Daar moet je bij zijn. Je moet er niet aan denken dat zo’n koe in de wei doodgaat omdat het kalf niet geboren kan worden. En daarbij: vorst is niet zo erg, maar een natte winter, daar kunnen de dieren niet tegen.”

Vandaar ook dat de brandroden van het Geldersch Landschap bij Bolk op stal staan. Zo te zien ontbreekt het ze aan niets, de verzorging is uitmuntend. Begin april verwacht de veehouder de eerste kalveren. Als de laatste is geboren, wacht hij nog drie weken. Dan mag het hele spul naar buiten. „Daar kijk ik ook wel weer naar uit. Niets mooiers dan zo’n koppel prachtige -en nog zeldzame- beesten in een groene wei.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer