Vrijwillig ingeperkte almacht
Is de evolutietheorie van Darwin te verenigen met het christelijke geloof? Volgens de Nijmeegse theoloog Taede Smedes wel. In ”God én Darwin. Geloof kan niet om evolutie heen” onderzoekt hij op populairwetenschappelijke wijze hoe het geloof zich verhoudt tot de evolutietheorie.
Taede Smedes (1973) is gespecialiseerd in de relatie tussen het christelijk geloof en de natuurwetenschappen. Zijn boek valt in twee delen uiteen; in het eerste analyseert hij, in het tweede geeft hij zijn eigen opvatting.Het eerste deel beschrijft drie verschillende theologische reacties op Darwin: het creationisme, de Intelligent Design-beweging (ID) en het theïstisch evolutionisme. Aan elk van de visies wijdt de schrijver een hoofdstuk. Geen van deze antwoorden vindt hij echter bevredigend. Dat evolutie een doelloos proces is is volgens hem een onloochenbaar feit.
In het tweede deel van het boek komt Smedes met een eigen visie op de relatie tussen geloof en evolutie. Hij presenteert dit op een originele manier, namelijk door een interview met zichzelf te houden. Smedes wil geloof en wetenschap beschouwen als twee verschillende perspectieven op eenzelfde werkelijkheid. Als theorie heeft de evolutie dan ook geen invloed op de theologie. Tegelijk erkent en aanvaardt hij dat de evolutietheorie „een enorme impact heeft gehad op het godsbeeld. Niet langer wordt geaccepteerd dat God af en toe ingrijpt in de werkelijkheid. Nee, God heeft vrijwillig zijn almacht ingeperkt, laat ruimte voor de schepping, geeft een eigen autonomie en integriteit aan de wereld.” Empirische sporen van God zouden er in de wereld dan ook niet zijn aan te treffen.
Bezwaren
Het is van groot belang dat theologen zich bezinnen op de relatie tussen geloof en wetenschap. Wat dat betreft juich ik de inspanningen van Smedes toe. Toch is zijn antwoord verre van bevredigend. Ik noem vier indringende bezwaren.
Het eerste bezwaar betreft de evolutietheorie als theorie. Smedes noemt alle argumenten die ervóór pleiten, maar geen enkel tegenargument. Terwijl juist in het omgaan met tegenwerpingen de houdbaarheid van een theorie blijkt. Neem bijvoorbeeld de consequenties van Darwins theorie voor de moraal. Ontleent een christen zijn morele verplichtingen aan God, of aan de evolutie? Leidt een evolutionistische verklaring van de moraal tot moreel relativisme? Dergelijke vragen spelen bij vele christenen een grote rol in hun afwijzing van de evolutietheorie, maar ze blijven in dit boek helaas onbesproken.
Een tweede bezwaar richt zich op het godsbeeld van Smedes. Hij uit heftige kritiek op wat hij ”het theïstisch godsbegrip” noemt. Het klassieke theïsme is volgens hem niet langer geloofwaardig en „een hopeloze zaak.” Op felle toon spreekt Smedes over „die creationisten die allemaal proberen ons een supra-menselijke maar antropomorfe God door de strot te duwen.” Het geloof van creationisten is voor hem geen geloof maar bijgeloof. Vooral met Gods almacht kan hij weinig beginnen. Smedes vergeet echter dat het godsbeeld van een almachtige, alwetende, eeuwige en onveranderlijke God verrassend constant in de geschiedenis van het christelijke geloof aanwezig is.
De bewering van Smedes dat het theïsme als concept een product is van de Verlichting, is bevreemdend. De Vroege Kerk geloofde al in de almacht, eeuwigheid en onveranderlijkheid van God. In historisch perspectief is de god van Smedes dus eenvoudigweg niet de God van de Heilige Schrift en van het christendom. Je kunt wel 2000 jaar klassiek christendom als bijgeloof bestempelen en honderd jaar liberale theologie tot het ware christelijke geloof verklaren, maar het omgekeerde is waarschijnlijker.
Mysterie
Welk Godsbeeld plaatst Smedes hier tegenover? God is voor hem een religieuze intuïtie. „Het woordje God is de naam die ik geef aan het mysterie achter en verborgen in onze waarneembare werkelijkheid.” Uiteindelijk heeft Smedes naar eigen zeggen in zijn godsbeeld meer gemeenschappelijk met atheïsten dan met creationisten. Geen wonder dan ook dat hij het debat met het atheïsme niet belangrijk vindt.
Het debat over het bestaan van God wordt inderdaad zinloos als je ”God” opvat op de wijze van Smedes. Zijn godsbeeld maakt hem immuun voor mogelijke kritiek van de natuurwetenschappen. Maar hij is wel de God van het historische christendom kwijtgeraakt.
Een derde bezwaar is dat Smedes een karikatuur maakt van de klassieke voorzienigheidsleer. Creationisten en ID-aanhangers zouden in de evolutietheorie een obstakel zien voor Gods handelen. De evolutie als een autonoom proces zou immers geen ruimte meer voor daden van God overlaten. Volgens Smedes veronderstellen creationisten en ID’ers een concurrentieverhouding tussen God en de wereld: „God handelt, en dan kan de evolutietheorie dus niet het hele verhaal zijn. Of de evolutietheorie is waar, maar dat betekent dat God niets meer doet, dat zijn bestaan irrelevant is, enzovoort.” Deze verwoording is echter misplaatst. In de gereformeerde theologie omvat Gods voorzienigheid (naast onderhouding en regering) ook de medewerking; en deze medewerking is precies het tegenovergestelde van concurrentie. God werkt in en door middel van de natuurlijke oorzaken. Niet het theïsme, maar Smedes zelf suggereert een of-ofrelatie tussen Gods handelen en de natuurlijke oorzaken.
Kruis
Ten slotte heb ik vragen bij de visie van de schrijver op de persoon en het werk van Jezus Christus. Volgens hem heeft ook Jezus „een aapachtige als voorouder.” Het kruis van Christus heeft een belangrijke plaats in het theologiseren van Smedes, maar niet als een verzoenend sterven. De opstanding uit de dood krijgt trouwens geen enkele aandacht. Wat zou Smedes doen met bijvoorbeeld 1 Kor. 15? „Indien wij alleen in dit leven op Christus zijn hopende, zo zijn we de ellendigste van alle mensen.”
Tevens is het de vraag of Smedes de menswording van Christus wel een plaats kan geven in zijn eigen visie op Gods handelen in de geschapen werkelijkheid. Het feit dat God Zijn Zoon in de wereld gezonden heeft, is ook een vorm van Goddelijk ingrijpen, terwijl Smedes juist dat hartgrondig afwijst.
”God én Darwin” maakt duidelijk hoe verstrekkend de gevolgen zijn als de evolutietheorie zijn intrede doet in de theologie. De geruststelling dat „evolutie een verrijking voor het geloof is en dat geloof geen enkel principieel probleem heeft met evolutie”, geldt slechts voor hen die de God van het voorgeslacht inruilen voor de god van de moderne theologie.
N.a.v. ”God én Darwin. Geloof kan niet om evolutie heen”, door T. A. Smedes; uitg. Nieuw Amsterdam Uitgevers, Amsterdam, 2009; ISBN 978 90 4680 600 5; 160 blz.; € 16,95.