Herwaardeer de verscheidenheid
Het verbod op discriminatie mag niet leiden tot het wegpoetsen van verschillen, maar is juist bedoeld om het respect voor verscheidenheid te bevorderen, zo zei dr. E. M. H. Hirsch Ballin gisteren in de eerste Gelijke Behandelinglezing ter gelegenheid van het vijftienjarig bestaan van de Commissie Gelijke Behandeling in Utrecht.
Het fundament dat ten grondslag ligt aan het discriminatieverbod in artikel 1 van de Grondwet is de menselijke waardigheid. Dit artikel kan, en moet in mijn ogen dan ook op een positieve manier worden gelezen: niet alleen als een verbod te discrimineren, maar óók als opdracht om de rechtsontwikkeling te richten op wederzijds respect voor ieders persoonlijke waardigheid. Het gelijkheidsbeginsel beoogt niet om wat mensen ten diepste eigen is terzijde te schuiven, maar wil hen juist beschermen tegen achterstelling en benadeling.Artikel 1 van de Grondwet staat hierin niet op zichzelf. Deze gedachte komt ook tot uiting in twee andere belangrijke artikelen 1 waarin de erkenning van de gelijkwaardigheid van de mens en de menselijke waardigheid besloten ligt. Artikel 1 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM van 1948) stelt kernachtig dat alle mensen vrij en gelijk in waardigheid worden geboren. Artikel 1 van het in 2000 geproclameerde Handvest van de Grondrechten van de EU –dat met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december rechtens bindende kracht verkrijgt– verwijst naar de onschendbaarheid van de menselijke waardigheid en formuleert expliciet de opdracht om deze te eerbiedigen en te beschermen.
Ik zou willen pleiten voor een herwaardering van verscheidenheid in plaats van het elimineren van verschillen. Door gelijkheid te interpreteren op een manier die juist verscheidenheid mogelijk maakt, wordt –in de volle betekenis van het woord– meer recht gedaan aan de gedifferentieerde identiteit van mensen. En aan het fundament van gelijkheid: menselijke waardigheid.
Voorspoed
Deze tijd vraagt om een andere visie op het gelijkheidsbeginsel. De samenleving is sinds de invoering van de Algemene wet gelijke behandeling in 1994 veranderd. We zien nieuwe vormen van botsende aanspraken op grondrechten en gelijke behandeling. Neem bijvoorbeeld de gewetensbezwaarde trouwambtenaar die weigert huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht te voltrekken. Of iemand die vanuit zijn geloofsovertuiging weigert om personen van het andere geslacht de hand te schudden. We horen de laatste jaren een harde toon in het publieke debat. We merken dat de integratie in de Nederlandse samenleving hapert. Ik ben ervan overtuigd dat een heroriëntatie op het gelijkheidsbeginsel ons kan helpen deze problemen het hoofd te bieden.
Sterker, ik denk dat zo’n benadering een groot praktisch potentieel in zich bergt dat we niet moeten onderschatten. In een pluriforme, divers samengestelde maatschappij met uiteenlopende opvattingen, culturen en (religieuze) overtuigingen zullen er altijd wrijvingen en spanningen zijn. Dat is een gegeven. De vraag is hoe daarmee om te gaan. Ik pleit daarbij voor een ”inclusive democracy”, een democratie zonder feitelijke uitsluiting van mensen vanwege die elementen die tot hun identiteit behoren. Het uitsluiten van personen tast immers niet alleen de rechten en vrijheden van die personen aan, maar ondergraaft ook de grondslagen van de democratische rechtsstaat.
Culturele en religieuze verscheidenheid, gecombineerd met tolerantie, kunnen ingrediënten zijn voor een duurzame, krachtige staat. Pluriformiteit zet aan tot dynamiek, competitie en innovatie en legt daarmee de basis voor voorspoed. Tolerantie leidt de middelpuntvliedende krachten die het gevolg zijn van deze dynamiek in de juiste banen. Ze voorkomt dat competitie uitmondt in onderlinge rivaliteit, conflict of zelfs geweld. Door de overheid gewaarborgde tolerantie verzekert een verdraagzame relatie tussen mensen van verschillende overtuiging.
Toch zijn pluriformiteit en tolerantie alleen onvoldoende om onze samenleving duurzaam bijeen te houden. Een samenleving waarin de ander slechts wordt getolereerd, dus letterlijk wordt toegestaan te bestaan, is niet duurzaam. Zo’n samenleving vervalt op langere termijn tot onverschilligheid.
Risico´s
Onverschilligheid maakt een samenleving kwetsbaar voor dreigingen van buitenaf, maar ook voor interne spanningen en voor groepen die geïsoleerd worden of zichzelf afsluiten. Dan wordt de onderlinge afstand steeds minder overbrugbaar, simpelweg door het ontbreken van contact en dialoog. Zo’n samenleving, die alleen gebouwd is op het oppervlakkig tolereren van de ander, brengt risico’s met zich mee, zoals de multiculturele praktijk liet zien toen die in haar nadagen verworden was tot wederzijdse onverschilligheid.
Op het fundament van tolerantie moet daarom een staat van wederzijds respect worden gebouwd. Het gaat niet alleen om het erkennen van het bestaan van de ander of diens anders zijn. Het gaat om het erkennen van de ander als waardevol voor de samenleving. Met andere woorden: geen passieve onverschilligheid tegenover, maar actieve betrokkenheid bij de ander, vanuit de gedeelde ambitie gezamenlijk aan de samenleving te bouwen.
Wederzijds respect begint met een betrokken en respectvolle staat. Een rechtsstaat in de ware zin van het woord. Een staat die zich naar zijn burgers niet onverschillig opstelt, maar inclusief. Een staat die in woord en daad laat zien dat hij iedere burger van belang acht, ongeacht diens ras, geloof, geslacht et cetera. Een staat die iedere burger mét diens persoonskenmerken volstrekt serieus neemt.
Uit recent wetenschappelijk onderzoek blijkt dat zo’n staat bij uitstek de sociale cohesie stimuleert. Als mensen zich in hun eigen, vaak particuliere identiteit erkend en serieus genomen weten, voelen ze zich sneller betrokken bij het grotere maatschappelijk verband. Het bevorderen van een samenleving waarin wederzijds respect de norm is, is dan ook niet voor niets een van de doelstellingen van dit kabinet.
Unieke kansen
Er presenteren zich momenteel unieke kansen om te kiezen voor de richting zoals hiervoor bepleit. Zo staan we aan de vooravond van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en dus ook van het Handvest van de Grondrechten. Dit draagt op belangrijke wijze bij aan het bevorderen van respect voor de identiteit en waardigheid van eenieder die zich binnen de rechtsorde van de Europese Unie bevindt. De diversiteit aan mensen binnen de Unie is waardevol en uniek. Wederzijds respect is dan ook een voorwaarde voor het onderling vertrouwen en de bereidheid om samen te werken.
Maar ook dichter bij huis zijn er waardevolle ontwikkelingen. Er wordt druk gewerkt aan de vormgeving en het wettelijk mandaat van het op te richten Nationaal Instituut voor de Rechten van de Mens (NIRM), dat naar verwachting per 1 januari 2011 geïntegreerd zal worden in de Commissie Gelijke Behandeling (CGB). De CGB levert nu een zeer waardevolle bijdrage aan de effectuering van wederzijds respect. In individuele gevallen, waarin een oordeel wordt gevraagd over het respect voor de ander in een concreet geval. Maar ook in meer algemene zin, door het doen van onderzoek naar en geven van advies over gelijke behandeling.
Met de komst van het NIRM zal op nóg meer terreinen handen en voeten kunnen worden gegeven aan de drie artikelen 1 die ik noemde. Een van kernfuncties van het NIRM zal zijn te fungeren als adres voor het brede terrein van de mensenrechten. Het geïntegreerde instituut zal een cruciale schakel zijn tussen het maatschappelijk middenveld, nationale en internationale organisaties. Zo zal het op belangrijke wijze bijdragen aan het vertalen van menselijke waardigheid als beginsel, naar handreikingen om aan dat beginsel in de praktijk vorm te geven.
Inlevingsvermogen
Het NIRM zal dus organisatorisch worden verbonden aan de Commissie Gelijke Behandeling. Dat is niet alleen een praktische keuze, maar ook een heel zinvolle, juist wanneer we ons realiseren dat het respect voor wat de menselijke persoon eigen is, kern en grondslag vormt van de bescherming van de rechten van de mens. Daarvan getuigen de eerste artikelen van de UVRM en van het handvest. Het verbod op discriminatie –gedragingen die mensen precies in wat hun eigen is, aantasten en zo hun waardigheid schenden– is daarvan de meest directe uiting. Het discriminatieverbod beschermt aldus ook vrijheden zoals die van godsdienst en levensovertuiging en de lichamelijke –ook seksuele– integriteit.
Het discriminatieverbod is dus zowel een zeer fundamentele constitutionele norm als een grondrecht dat alleen met veel inlevingsvermogen in de diversiteit van het leven kan worden gehandhaafd. Precies daarom is de beoordeling van klachten door de Commissie Gelijke Behandeling zo’n belangrijke aanvulling op functies van de rechtspraak.
Gelijke gevallen gelijk behandelen moet samengaan met respect voor verscheidenheid. Mensen zijn verschillend, maar gelijk in waardigheid. Die waardigheid te beschermen is –ook straks als Nationaal Instituut voor de Rechten van de Mens– de essentie van het werk van de CGB. Of, zoals haar voorzitter het zo mooi zei tijdens mijn laatste werkbezoek aan de commissie, „het NIRM moet de hoeder zijn van de menselijke waardigheid.”
De auteur is minister van Justitie.