Samaritaan
Het verhaal van de barmhartige Samaritaan is gauw verteld. Een reiziger van Jeruzalem naar Jericho wordt overvallen door rovers, die hem zwaar toegetakeld achterlaten. Een priester die langs dezelfde weg reist, ziet de arme man liggen, maar loopt hem aan de overkant voorbij. Even later doet een Leviet hetzelfde. Dan komt er een Samaritaan. Hij stopt uit medelijden en verbindt de wonden, die hij met wijn en olie verzorgt. Hij heft de berooide man op zijn lastdier en brengt hem naar een herberg, waar hij de volgende dag pas weer weggaat nadat hij instructies en geld voor verzorging heeft achtergelaten.
Deze gelijkenis uit het Lukasevangelie (10:25-37) is een van de beter bekende delen uit het Nieuwe Testament. Toch ziet Isaac Kalimi van de universiteit van Chicago kans om de aandacht te vestigen op een exegetisch punt dat in de regel niet zo veel aandacht krijgt. Hij doet dit in het Leuvense tijdschrift Ephemerides theologicae Lovanienses (jaargang 85, 2009, aflevering 1).Heel wat Bijbelcommentatoren staan niet of nauwelijks stil bij de parallel tussen deze gelijkenis en wat verteld wordt in 2 Kronieken 28. Koning Pekach van het tienstammenrijk had strijd geleverd met koning Achaz van het Judese tweestammenrijk. In de verzen 8 tot 15 wordt verteld dat Pekach 200.000 Judese gevangenen meevoerde naar Samaria. Daar grijpt echter de profeet Oded in, die opmerkt dat Juda weliswaar om eigen zonden gestraft is, maar dat het ook zondig is om de meegevoerde Judeeërs tot slaven te maken: zij moeten weer worden vrijgelaten.
Odeds boodschap vindt gehoor, en een opmerkelijke episode is het resultaat. De Israëlische begeleiders namen „de gevangenen, en kleedden van de roof al hun naakten; en zij kleedden hen, en schoeiden hen, en spijsden hen, en drenkten hen, en zalfden hen, en voerden hen op ezels, allen die zwak waren, en brachten hen te Jericho, de palmstad, bij hun broederen” (vers 15).
De parallellen met de gelijkenis van de Samaritaan zijn opvallend. Kalimi zegt het zo: zoals in 2 Kronieken 28 de leiders van Samaria beter handelden dan koning Achaz van Juda, zo handelt ook in Lukas 10 de Samaritaan beter dan de Jeruzalemse priester en de Leviet.
In Augustinian Studies (jaargang 39, aflevering 2, 2008) levert James M. Farrell van de universiteit van New Hampshire een analyse van de manier waarop welsprekendheid tot uiting komt in de ”Belijdenissen” van Augustinus. Augustinus was opgeleid in de welsprekendheid, maar in zijn ”Belijdenissen” zegt hij dat hij de visie ging afwijzen dat retorica louter een handig middel is om te overtuigen. Welsprekendheid bleef voor hem echter belangrijk.
Augustinus’ verhaal over zijn jeugdige diefstal van peren, bijvoorbeeld, is opgezet volgens retorische spelregels. Bovendien ontwikkelde de kerkvader in zijn boek ”De doctrina christiana” (Over de christelijke leer) een eigen „ethiek van de welsprekendheid.” Welsprekendheid werd een uiting van naastenliefde in dienst van de waarheid. Volgens Augustinus moest de welsprekendheid „verbonden worden met het menselijke heil –niet het tijdelijke, maar het eeuwige– en met het vermijden van de eeuwige ondergang.” Welsprekendheid moest „onderwijzen, genoegen verschaffen en in beweging zetten.” Onderwijs en vermaak alleen zouden nutteloos blijven als de gehoorde boodschap niet in praktijk werd gebracht: een praktijk van bekering. Voor Augustinus ging het niet om het applaus, maar waren de tranen van het publiek een aanwijzing dat hij goed gesproken had.
Wie vanuit deze ethiek van de welsprekendheid naar de ”Belijdenissen” kijkt, beseft dat Augustinus met het vertellen van zijn eigen levensverandering ook al zijn lezers uitnodigt om daaruit voor hun eigen leven praktische lessen te trekken. „Het enige gepaste antwoord” op de ”Belijdenissen” als uiting van „christelijke retorica” is, in de woorden van Farrell, „de vraag van onze eigen bekering serieus te nemen.”
De platoonse filosofie heeft een sterke invloed uitgeoefend op het christendom van de eerste eeuwen van onze jaartelling. De aard, mate en waardering van die invloed zijn al eeuwenlang onderwerp van debat onder theologen en historici. In Vigiliae Christianae (jaargang 63, aflevering 3, 2009) mengt Ilaria L. E. Ramelli van de Katholieke Universiteit van het Heilig Hart van Jezus in het Italiaanse Piacenza zich in dit debat.
Zij richt de focus op de derde-eeuwse theoloog Origenes van Alexandrië. Ramelli verzet zich ertegen om „Origenes de platonist te onderscheiden van Origenes de christen.” Origenes was beide tegelijk. Volgens Ramelli was hij de leerling van de platoonse filosoof Ammonius Saccas, van wie ook de beroemde denker Plotinus les kreeg.
En hij was tegelijk een christelijke denker die zo veel vertrouwen in de Heilige Schrift had dat hij hem een diepere allegorische betekenis toeschreef. Zijn christelijke overtuiging besliste over wat hij in de filosofie acceptabel vond en wat niet. Ramelli spreekt daarom liever van een „christianisering” van het Griekse denken, dan van een „vergrieksing” van het christelijke geloof.
Aza Goudriaan is universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.