Gerechtigheid en eigenbelang
Terwijl de afgelopen week het oude en nieuwe Europa samen met de Verenigde Staten rollebollend over straat gingen over de kwestie Irak, bleef het in Moskou ijzingwekkend stil. Het machtscentrum van weleer dat samen met Washington de lakens op het wereldtoneel uitdeelde, lijkt ten onder te zijn gegaan in het geruzie tussen Europa en de VS. Niets is echter minder waar.
Moskou zit in het Iraakse conflict in een spagaat. Rusland is een traditionele bondgenoot van Irak. De Russische economische en financiële belangen in het Arabische land zijn enorm. Bagdad staat nog voor zo’n 7 à 8 miljard dollar bij Moskou in het krijt. Verder kopen en verkopen Russische oliemaatschappijen 40 procent van de Iraakse ruwe olie in het kader van het VN-programma ”Olie voor voedsel”. Deze bedrijven vrezen dat ze hun rechten in Irak zullen verliezen op het moment dat de Amerikanen het bewind van Saddam Hussein ten val brengen.
Ook op lange termijn heeft Rusland niet veel goeds van een Amerikaanse bezetting van Irak te verwachten. De verwachting is dat als de VS de Iraakse olieproductie na een oorlog weer op gang brengen, de prijs van een vat olie onder de 20 dollar zal dalen. Deskundigen houden rekening met een prijs van 14 tot 16 dollar. Dat scenario zou catastrofaal zijn voor olieproducent Rusland, die in zijn begroting uitgaat van een olieprijs van 21,5 dollar.
Toch levert Poetin zich niet uit aan Frankrijk en Duitsland, die zich tegen een oorlog verzetten. Deze landen zullen het pleit naar alle waarschijnlijkheid toch verliezen en dan staat Rusland aan de kant van de verliezers. Moskou maakte dat al eens eerder mee, toen de VS en Europa een einde maakten aan het bewind van Slobodan Milosevic, de president van voormalig Joegoslavië, die steun kreeg van Moskou. Rusland bleef met lege handen achter, wat bijzonder pijnlijk was.
De relatie met de VS is voor Poetin op dit moment het belangrijkst, omdat die Rusland -en zijn president- een positie op het internationaal toneel verschaft die het op eigen kracht niet kan innemen. Op zijn beurt doet de Amerikaanse president George Bush er alles aan om Moskou te vriend te houden. Rusland heeft immers een vetorecht in de VN-Veiligheidsraad en is dus van groot belang bij het aannemen van een resolutie die geweld tegen Irak moet rechtvaardigen. De Amerikaanse staatssecretaris van Energiezaken, Spencer Abraham, raadde vorig jaar oktober de grote baas van de Russische oliemaatschappij Lukoil, Vaguit Alekperov, dan ook aan een privé-donatie aan de Iraakse oppositie over te maken, zodat hij na de verovering van Irak ook een stuk van de Iraakse olietaart zou krijgen.
Met deze wetenschap in het achterhoofd kon Poetin vorige week dan ook met een gerust hard Parijs en Berlijn aandoen. Op de Franse televisie waarschuwde Poetin Washington dat zijn land van zijn vetorecht in de Veiligheidsraad gebruik zou kunnen maken om een militaire actie tegen Irak af te keuren. Daar waren de Franse president Jacques Chirac en de Duitse bondskanselier Gerhard Schröder natuurlijk zeer mee ingenomen. Die zorgden er dan ook voor dat ze Poetin geen lastige vragen stelden over de mensenrechtensituatie in de Russische deelrepubliek Tsjetsjenië, waar Rusland niet minder meedogenloos tekeergaat dan Saddam Hussein in Irak. In Duitsland zwakte Poetin afgelopen zondag zijn dreigement echter weer wat af: „Wij staan natuurlijk in contact met onze Amerikaanse partners en ik denk niet dat het goed is om een soort anti-Amerikaanse gevoelens met betrekking tot de gebeurtenissen in Irak op te kloppen.”
Poetin zit in een comfortabele positie. Of de oorlog tegen Irak er nu komt of niet, in beide gevallen zal hij aan de kant van de overwinnaars staan. En dat maakt Rusland op dit moment tot „de aap die op een heuvel zit en toekijkt hoe de tijgers met elkaar vechten”, zoals de politicoloog Timofej Bardatsjev in Moskou zei.
Politiek opportunisme op zijn best. Maar daarin verschilt Moskou niet van Washington of Parijs. Ook daar proberen de politieke leiders hun greep op de Iraakse olie te verkrijgen respectievelijk te behouden. En dat onder het mom van ”bevrijding van het Iraakse volk”. Sinds wanneer loopt het Westen zich echter het vuur uit de sloffen voor Arabische moslims? De spelers op het wereldtoneel mogen dan zwaarbeladen woorden als ”gerechtigheid” en ”rechtvaardigheid” in de mond nemen, maar daar is het hen niet om te doen. Als dat het echte motief zou zijn, zou de westerse wereld al op verscheidene plaatsen elders in de wereld hebben kunnen ingrijpen. Laten we ons geen illusies maken over het morele gehalte van onze wereldleiders. Hun motieven om een oorlog te beginnen -of niet te beginnen!- deugen niet.
Laten we echter niet te vlug met de vinger naar onze wereldleiders wijzen. „Amerika gaat het om de olie, zo schreeuwt links. Maar wanneer de oliekraan dichtgaat, wie schreeuwt dan het hardst?”, schreef onlangs iemand. En die woorden zijn volkomen terecht. Want als morgen in Nederland de benzineprijs over de kop zou gaan vanwege de crisis in het Midden-Oosten, kan het wel eens zo zijn dat de meerderheid tegen een oorlog met Irak als sneeuw voor de zon verdwijnt. Sterker nog, als een Amerikaanse bezetting van Irak zou leiden tot een daling van de olieprijs (en dus mogelijk van de benzineprijs), zou het aantal voorstanders van oorlog wel eens flink kunnen groeien (mits de Amerikanen uiteraard de kastanjes uit het vuur halen). Een dergelijke houding is moreel net zo verwerpelijk als die van Washington, Parijs en Moskou.