„Het is altijd behelpen in Uruzgan”
Het kabinet beslist hoogstwaarschijnlijk nog voor Kerst of het de missie in Uruzgan moet verlengen en zo ja, in welke vorm. Vandaag: wat vinden (oud-)militairen zelf?
Alleen anoniem willen drie Uruzganveteranen meewerken aan een gesprek. Eén –een luchtmobiele militair– heeft het leger vaarwel gezegd. De andere twee zijn nog actief in de krijgsmacht en willen daarom niet onder naam reageren.De Nederlandse krijgsmacht kan een verlenging van de missie alleen aan als die wordt afgeslankt, vinden ze. Ook zou er meer geld moeten komen voor defensie, inclusief de nodige wapensystemen en voertuigen.
„De missie in Uruzgan geeft het leger bestaansrecht en een belangrijke gevechtservaring. Bovendien heeft de inzet in Afghanistan ervoor gezorgd dat nieuw materieel versneld is aangeschaft. Het heeft de krijgsmacht al veel goeds gebracht.”
Een van de militairen merkt op dat weggaan uit Uruzgan „jammer” zou zijn. „Je laat het land aan zijn lot over. De geallieerden hebben ons land in de Tweede Wereldoorlog bevrijd. Nu kunnen wij zelf iets voor een ander volk betekenen.”
Zijn collega: „Als Nederland vertrekt, zit Afghanistan in no time weer in de situatie van een aantal jaren geleden. We kunnen het aan nabestaanden van gesneuvelde kameraden ook niet uitleggen om juist nu weg te gaan uit Uruzgan.”
Het doorzetten van de missie in de huidige vorm vergt echter te veel van manschappen en materieel, vrezen de drie. De ex-luchtmobieler: „Het materieel slijt enorm door het ultrafijne zand. Wij traden vooral per helikopter op. Als je uit het toestel sprong en je had je wapen niet strak in een vuilniszak verpakt, dan zat het zand tot in de kleinste hoekjes. Ook de heli’s hebben het zwaar te verduren.”
Volgens de voormalige militair worden de voertuigen in Uruzgan het zwaarst getroffen door de extreme omstandigheden. „Er zijn er voortdurend een paar die stilstaan vanwege technische problemen. Het is altijd behelpen. Er zijn eenheden die soms een maand op hun spullen moeten wachten die per container komen.”
Niet alleen het materieel heeft te lijden onder de missie. Ook op de manschappen wordt een zware wissel getrokken.
„Als we op de huidige voet zouden doorgaan, zou ik zeker weer eens per twee jaar naar Uruzgan moeten”, zegt een van de militairen die in 2007 terugkeerde uit Afghanistan. „Dat wil ik niet meer. Het gevaar dat daar voortdurend dreigt en mijn jonge gezin houden me tegen om opnieuw te gaan. Ik heb in Uruzgan schokkende dingen meegemaakt.”
Voorbeelden daarvan wil hij niet noemen. „Laat ik het zo zeggen: We zijn niet met de complete groep naar huis teruggekeerd.”
Zijn collega zou juist nog wel een keer terug willen naar Uruzgan. „Het is bovendien een deel van je werk dat er gewoon bij hoort.”
Alle drie zijn ze het erover eens dat de missie in Uruzgan wel degelijk nut heeft gehad. „Een land dat al tientallen jaren oorlog kent, kun je niet binnen vier jaar veilig maken. Politici en burgers in Nederland willen tastbare resultaten zien. Dat is niet altijd mogelijk in een door oorlog geteisterd gebied. Het gaat met kleine stappen vooruit. Vorderingen maken we absoluut.”
Een van de militairen vindt dat het kabinet best wat duidelijker zou mogen zijn over hoe het er in Uruzgan daadwerkelijk aan toe gaat. „Niet alles kan worden verteld in verband met gevoelige operationele informatie. Dat hoeft ook niet. Maar met iets meer duidelijkheid kan de Nederlandse bevolking mogelijk meer begrip opbrengen voor de militairen en hun ervaringen.”
Hij en zijn collega’s stuiten regelmatig op onbegrip als ze spreken met de ‘gewone’ Nederlandse burger. „Het getuigt niet echt van invoelingsvermogen als je tegen een militair, die in Uruzgan gevechtoperaties heeft uitgevoerd en daarbij directe collega’s heeft verloren, zegt: Het is totaal zinloos wat we daar doen.”
Dit is het eerste deel in een drieluik over een mogelijke verlenging van de missie in Uruzgan.