Duister verleden van de Hongaarse kerken
De milde vorm van communisme die sinds de Opstand van 1956 in Hongarije heerste, was niet in alle opzichten een zegen voor het land. „Niemand wist meer wie vriend of wie vijand was”, zegt de lutherse hoogleraar Tibor Fabiny uit Boedapest. „Het krioelde van informanten, ook in de kerk.”
Hoewel de Opstand van 1956 in Hongarije met grof geschut van Russische tanks werd onderdrukt, werd op dat moment niet opnieuw het harde stalinisme ingevoerd. In plaats daarvan kwam er een softe vorm van communisme: het zogenoemde ”goulashcommunisme”. In Hongarije –het land dat ironisch wel „de gelukkigste barak van het Oost-Europese concentratiekamp” werd genoemd– was de val van het communisme in 1989 dan ook niet zo’n dramatische gebeurtenis. Er was eerder sprake van een ”fluwelen revolutie”.Waren de periode van het communisme-met-een-menselijk-gezicht en de fluwelen revolutie van 1989 echt een zegen voor Hongarije? De lutherse hoogleraar dr. Tibor Fabiny denkt daar anders over. „De periode na 1956 was psychologisch en moreel zelfs gevaarlijker dan ervoor, omdat niemand meer wist wie vriend of wie vijand was. Het krioelde van informanten, ook in de kerk.”
Dr. Tibor Fabiny werd in 1955 geboren als zoon van een lutherse predikant. Vanwege de kruiperige houding die kerken tegenover het communisme innamen, vervreemdde de jonge Tibor van de kerk en ging in plaats van theologie Engelse letterkunde studeren. Momenteel is hij hoogleraar hermeneutiek en Engelse letterkunde aan de Karoly Universiteit in Boedapest.
Behalve over literaire grootheden als Shakespeare en Milton publiceert Fabiny ook over de houding van de kerken tijdens het communisme. Mede op zijn initiatief werd in 2005 in de Hongaarse Lutherse Kerk een Commissie voor Waarheid en Verzoening opgericht. De eerste officiële publicatie van deze commissie was voor Fabiny een onthutsende ervaring: zijn eigen vader –een alom gerespecteerde lutherse kerkhistoricus– werd als informant genoemd.
Geen heksenjacht
In de Hongaarse kerken is het communistische verleden altijd taboe geweest. Clandestien circuleerden wel allerlei lijsten met namen, maar die werden gebruikt voor machtsspelletjes, om te intimideren en te manipuleren. De Hongaarse Lutherse Kerk kwam in 2005 tot het oprichten van de Commissie voor Waarheid en Verzoening, naar Zuid-Afrikaans voorbeeld. Dr. Fabiny, die zich intensief met deze kwestie had bemoeid, publiceerde in 2006 het boek ”Waarheid en Verzoening”. Hij wilde beslist geen heksenjacht in de kerken ontketenen, maar als bewonderaar van de puriteinen wist hij hoezeer een bezwaard geweten een obstakel vormt voor het geestelijk leven. Van de lutherse theoloog en martelaar Dietrich Bonhoeffer leerde Fabiny dat het heilzaam en zuiverend is wanneer christenen elkaar de zonden belijden.
Dr. Fabiny is wars van zwart-witschema’s. Hij weet best dat een ongenuanceerde verdeling van kerkmensen in onschuldige en compromisloze helden en collaborerende en vuile verklikkers geen recht doet aan het troebele verleden. Maar ook al was bijna niemand helemaal schoon, toch maakt het volgens Fabiny een kardinaal verschil of alleen het jasje besmet is of dat het vuil in het hart zit.
Fabiny vergelijkt de Oost-Euro-pese kerken, die niet opgewassen bleken tegen de uitgekookte tactiek van de communisten,met de dwaze maagden. Pijnlij-ker is volgens hem het feit dat het kwaad binnen de kerken volop aanwezig was. Vele kerk-leiders waren openlijk of stie-kem aanhanger van het communisme. Van de drie traditionele kerken bood de Rooms-Katholieke Kerk nog het meest verzet. De Lutherse Kerk, die getrouw aan Luthers tweerijkenleer poli-tiek het liefst vermeed, nam eentussenpositie in. In de Hongaars-Hervormde Kerk was een speciale ”theologie van het dienen” uitgedacht om de weg vrij te maken voor samenwerking met het communistische regime.
Standvastigheid
Een indrukwekkend voorbeeld van een niet-collaborerende kerkleider was de lutherse bisschop Lajos Ordass (1901-1978). De standvastige bisschop –soms werd hij met de dood bedreigd– werd in 1948 via een typisch stalinistisch showproces tot lange gevangenisstraf veroordeeld. Na de Opstand in 1956 werd hij gerehabiliteerd, maar twee jaar later opnieuw uit zijn ambt gezet.
Van 1958 tot 1987 leefde Ordass in isolement, zijn kost verdienend met het breien van shawls. Dr. Fabiny noemt bisschop Ordass „een symbool van standvastigheid.” Interessant is hoe Fabiny het bewogen leven van Lajos Ordass in shakespeareaanse termen beschrijft. In de drama’s van Shakespeare staat de wereld even op zijn kop: onwettige indringers verbannen met geweld en bedrog de wettige heersers. Volgens Fabiny was de kerk ten tijde van het communisme precies zo’n shakespeareaanse omgekeerde wereld: echte kerkleiders werden verbannen en communistische zetbazen vermomd in kerkelijke gewaden, namen hun plaatsen in.
Van de puriteinen heeft Fabiny geleerd dat vasthouden aan God en Zijn Woord vaak samengaat met de ervaring van tegenslag op tegenslag. Ook bisschop Ordass ervoer, net als Luther, de „verborgen God.” Bij het proces in 1948 hield hij een ontroerende slottoespraak, die herinnerde aan Luther. Hij zei: „Ik ben onschuldig. Zou ik worden veroordeeld, dan is dat voor mij Gods onbegrijpelijk handelen, een soort sluier tussen God en mij. Hoe onbegrijpelijk ook, dan nog accepteer ik het als Gods wil die altijd heilzaam is.”
Fabiny typeert Ordass als een representant van Luthers theologie van het kruis. In de gevangenis schreef Lajos Ordass meditaties die naar het Westen werden gesmokkeld. Voor Fabiny is Lajos Ordass een symbool. „Belijden gaat altijd gepaard met lijden. Op onbegrijpelijke wijze zegent God Zijn trouwe dienaren. De leugenaars en bedriegers kunnen een tijdlang schijnbaar triomferen, maar vallen toch een keer.”