Altijd een buitenstaander
Ze groeide op in een bevindelijk gereformeerd milieu op het Zeeuwse platteland, maar brak tijdens haar studietijd in Leiden met het geloof waarmee ze was grootgebracht. Voor haar debuutroman ”Dorsvloer vol confetti” leende Franca Treur (1979) het decor van haar jeugd. „Dit is geen klassieke ontworstelroman in de geest van Maarten ’t Hart.”
Franca Treur was niet van plan een roman over haar reformatorische achtergrond te schrijven, vertelt ze in haar appartement in Amsterdam. „Per se niet, eigenlijk.” Drie jaar geleden won ze de essaywedstrijd over het thema ”Macht en onmacht” die Contrast Magazine en nrc.next hadden uitgeschreven. „Uitgeverij Prometheus benaderde mij daarop met de vraag of ik een roman wilde schrijven. Toen ik zo’n 40 pagina’s had, wist ik dat het niet goed genoeg was. Daarna ben ik minstens dertig keer opnieuw begonnen. Toen schreef ik het verhaal ”Tweede Pinksterdag”, over een reformatorisch boerengezin dat er op die dag met de auto opuit trekt. Daarin resoneerden ervaringen uit mijn jeugd mee. Dat beviel me, de personages vond ik zo leuk dat ik met hen verder ben gegaan. Het verhaal is een van de hoofdstukken in het boek geworden.”Is ”Dorsvloer vol confetti” dus een autobiografische roman?
„Zo’n boek kun je niet schrijven als je niet bent opgegroeid op een boerderij en geen reformatorische achtergrond hebt. Het decor en sommige gebeurtenissen heb ik geleend uit mijn jeugd. Maar de personages zijn verzonnen en aan de waargebeurde voorvallen heb ik ook een eigen draai gegeven. Ik beschouw dit boek als een literair werk, niet als een autobiografie.”
Bij het decor van uw jeugd hoort ook het bevindelijk gereformeerde leven in een groot gezin. Heeft u daarmee willen afrekenen?
„”Dorsvloer vol confetti” gaat niet over religie. De hoofdpersoon is Katelijne, een 12-jarig meisje dat zich buitengesloten voelt en hunkert naar aandacht. Thuis op de boerderij is ze als enige meisje tussen zes broers niet nodig voor het werk en kan ze ook niet met de anderen meepraten over de koeien en het land. Bovendien is haar moeder een verwoed tuinliefhebber, terwijl Katelijne zich liever in boeken verdiept. Als boerendochter staat ze buiten de leefwereld van de dorpsmeisjes uit haar klas. En ten slotte is ze ook in de kerk een buitenstaander. De bevindelijk gereformeerde leer maakt het moeilijk om tot de binnenste cirkel van ware gelovigen te behoren. Er moet eerst iets met je gebeuren waar je geen invloed op hebt. Katelijne heeft daar moeite mee. Ze vindt ”een iegelijk” de mooiste woorden uit de Bijbel; dan kun je doen alsof je ’t zelf bent.”
Geeft u met dit boek geen karikatuur van de bevindelijk gereformeerden?
„In een roman is niet al te veel ruimte voor nuances. Ik heb voor bepaalde scènes gekozen, wetend dat die ten koste gaan van andere dingen. Zo kan het boek fungeren als een spiegel die bepaalde zaken uitvergroot. En ik heb inderdaad wat speldenprikken uitgedeeld als het gaat over zaken waar ik me boos over maak. Zoals de weigering om aan een ernstig zieke morfine toe te dienen omdat dat levensbekortend kan werken en er dus genadetijd verloren gaat.
Wat voor een ander misschien karikaturaal lijkt, kan voor een kind gewoon realiteit zijn. Misschien speelt mee dat ik als kind heel gevoelig was voor de beeldende kracht van taal. Een docent op de lagere school zei eens dat de wereld zou vergaan „op een dag als deze.” Het was prachtig weer toen. Altijd als er een strakblauwe lucht was, moest ik daaraan denken. Dat gegeven heb ik in de roman verwerkt. Op een vergelijkbare manier beschrijf ik hoe Katelijne, als ze op zondagmiddag met de vriendin van haar broer in bed ligt, moet denken aan de Bijbeltekst: „In die nacht zullen twee op een bed zijn; de een zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden.”
Maar dergelijke details vormen niet de kern van het boek. Ik schrijf niet negatief over het geloof. Katelijne heeft juist een heel goede band met haar bekeerde oma. Zij zet zich ook niet af tegen de kring waarin ze opgroeit, neemt het heft niet in eigen handen. Ze gelooft wat haar wordt voorgehouden, al heeft ze wel haar vragen. Een meisje van dertien kan en wil ook helemaal niet uit het vertrouwde milieu van thuis stappen. Tijdens een storm voelt Katelijne zich juist in de kerk heel veilig.
En in het laatste hoofdstuk durft ze het niet aan om de doos met confetti tijdens het eerbiedige welkomstlied over het bruidspaar uit te storten. In die zin is ”Dorsvloer vol confetti” geen klassieke ontworstelroman, zoals bijvoorbeeld Maarten ’t Hart die wel heeft geschreven.”
Toch staat juist de neerdwarrelende confetti voor een nieuwe manier van leven, los van de beknellende regels die gelden in bevindelijk gereformeerde kring.
„Dat klopt. Katelijne heeft met een perforator confetti gemaakt en daarvoor onder meer kerkbladen gebruikt. Op de bruiloft komen de letters in steeds wisselende combinaties op de grond terecht. Ze vormen zo „een taal waarin slechts het mogelijke besloten lag en niets voor altijd en immer was vastgelegd.” Daarmee wilde ik aangeven dat creativiteit zegeviert over traditie. Verhalen kunnen bevrijdend werken. Maar dat is geen thema dat zich beperkt tot de bevindelijk gereformeerde kring, het is universeler. Het gaat over de groei naar volwassenheid, naar zelfstandigheid, naar het nemen van verantwoordelijkheid, het maken van eigen keuzes.
Dat is geen gemakkelijke weg. Uiteindelijk zet in mijn roman iemand een deur open en stuift de confetti in een wervelende slang naar buiten, waar het is overgeleverd aan de wind. Ik heb geen veilig boek willen schrijven. Het is niet eenvoudig om zekerheden kwijt te raken en op eigen benen te staan.”
Hebt u dat zelf ook zo ervaren?
„Tijdens mijn studie Nederlands en literatuurwetenschap ontdekte ik dat veel verhalen uit de Bijbel ontleend zijn aan andere, oudere culturen. Het scheppingsverhaal komt opvallend overeen met zijn veel oudere variant in de Babylonische mythe Enuma Elish. Het zondvloedverhaal onder meer met het Gilgamesjepos, waarin zelfs de eropuit gestuurde vogel voorkomt. Vergelijkbare pendanten zijn er voor verhalen rondom Jezus, zoals Zijn geboorte uit een maagd en Zijn kruisdood. Ik voelde me min of meer verraden, omdat ik hierdoor tot de overtuiging was gekomen dat godsdienst iets was van mensen, die via verhalen antwoorden zochten op levensvragen. Niet iets dat ingesteld was door God.
Bovendien had ik nooit persoonlijk ervaren dat God daadwerkelijk bestaat, zoals bijvoorbeeld sommige studiegenoten van de CSFR dat wel hadden. Ik besloot uiteindelijk dat ik mezelf niet langer christen kon noemen en heb dat het bestuur van het CSFR-dispuut meegedeeld. Dat laatste gebeurde op 11 september 2001. Diezelfde middag zag ik de beelden van vliegtuigen die in de Twin Towers vlogen. Op dat moment besefte ik heel sterk dat ik niets meer had om op terug te vallen, dat ik aan mezelf was overgeleverd.”
Wat doet dit boek met u?
„Het schrijven was een emotioneel proces. Ik heb er van januari tot augustus bijna fulltime aan gewerkt en in die periode zijn alle emoties wel zo’n beetje gepasseerd. Ja, boosheid ook. Af en toe ben ik fel in mijn bewoordingen, ik heb geen heilige huisjes gespaard, wilde geen concessies doen. Toch houd ik ontzettend veel van de wereld die ik beschrijf. Het is mijn wereld. De tale Kanaäns is mij even dierbaar als het Zeeuws. Tegelijk besef ik dat ik iets heel wezenlijks, het geloof, niet deel met mijn familie. Dat maakt me tot een buitenstaander. De ironie wil dat ik dat ook ben in mijn huidige vriendenkring. Als ze uit een soort jeugdsentiment een film van vroeger gaan kijken of popmuziek uit hun puberjaren draaien, dan heb ik daar niets mee. Ik blijf een eenling.” (Lachend:) „Maar dat is goed voor het schrijverschap.”
De roman beleeft inmiddels zijn vierde druk binnen een maand. Hoe verklaart u dit succes?
„Ik heb veel publiciteit gehad. NRC Handelsblad heeft in vijf afleveringen een voorpublicatie afgedrukt op de Achterpagina. En veel mensen hebben of hadden nog wel een oma of oud-tante die voor het eten bidt. Bovendien is de manier waarop onze samenleving is ingericht, volledig gebaseerd op christelijke principes. Daardoor blijft, denk ik, ook de christelijke geloofspraktijk intrigeren. Maar ook mensen die niets met het geloof hebben, blijken zich goed te kunnen identificeren met Katelijne. Ieder mens herkent de strijd om een eigen leven.”