Cultuur & boeken

Wereldbeeld bepalend voor visie op heelal

Titel:

Dr. J. Byl
19 February 2003 15:21Gewijzigd op 14 November 2020 00:08

”Calvinist Copernicans. The reception of the New Astronomy in the Dutch Republic, 1575-1750”
Auteur: Rienk Vermij
Uitgeverij: Koninklijke Akademie van Wetenschappen, Amsterdam, 2002
ISBN 90 6984 340 4
Pagina’s: 433
Prijs: € 49,00. Staat de aarde in het midden van het heelal of toch de zon? Die vraag beheerste twee eeuwen lang voor een belangrijk deel de wetenschappelijke en theologische discussie in Nederland. De wetenschapshistoricus dr. Rienk Vermij schreef in opdracht van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen een boek over deze ingrijpende discussie.

In de Middeleeuwen dachten de mensen dat de aarde het centrum van het heelal was. De aarde zou zich op een vaste plaats bevinden. De zon, maan, planeten en sterren zouden er eens per dag omheen draaien. Deze geocentriciteit werd verondersteld in overeenstemming te zijn met zowel de Bijbel als de natuurkundige ideeën van Aristoteles.

In 1543 publiceerde Copernicus zijn idee dat de zon het centrum van het heelal is, waar de aarde -net als alle andere planeten- omheen draaide. Copernicus wilde met zijn heliocentrische model de realiteit weergeven, maar de meeste lezers die er als eersten kennis van namen, zagen het destijds vooral als een geschikt wiskundig model dat bruikbaar was voor astronomische berekeningen.

Een probleem bij Copernicus was dat hij zijn model niet verbond aan een natuurfilosofie die uitlegde waaróm het universum heliocentrisch zou moeten zijn. Hij had geen alternatief voor de fysica van Aristoteles. Vandaar dat zijn systeem alleen maar een andere beschríjving van de realiteit was.

Een ander probleem was dat zijn model de Bijbel leek tegen te spreken. Daardoor werd de heliocentriciteit voor 1610 slechts door weinigen overgenomen, ook onder astronomen.

De uitvinding van de telescoop rond 1610 resulteerde in veel nieuwe ontdekkingen in het heelal. De interesse voor astronomie en dientengevolge voor wereldbeelden nam daardoor sterk toe. Het duurde echter nog tot 1643 voordat een overtuigd aanhanger van Copernicus een leerstoel kreeg aan een Nederlandse universiteit. In 1635 was de filosofie -en geocentriciteit- van Aristoteles nog steeds onbetwist.

Descartes
Een alternatieve, allesomvattende filosofie werd ontwikkeld door de Franse filosoof René Descartes (1595-1650). Volgens Descartes was het heelal oneindig en zonder centrum; de zon was gewoon een van de vele sterren met planeten. De fysische theorie van Descartes verklaarde de bewegingen van de sterren en planeten vanuit wervelingen. De ether -een fluïdum in de lucht- droeg de planeten zoals een draaikolk wrakhout rond doet draaien. Omdat dit cartesianisme de heliocentriciteit verklaarde, waren de twee theorieën nauw met elkaar verbonden. Het cartesianisme was een nieuwe wereldvisie die heliocentriciteit tot een acceptabel en dominant idee maakte, hoewel het cartesianisme in feite vele natuurkundige problemen van het copernicanisme niet oploste.

Descartes had veel invloed in Nederland, waar hij vele jaren leefde. Maar aangezien Descartes zijn ideeën niet op de Bijbel baseerde, ontving zijn gedachtegoed sterke tegenstand. Omdat het copernicanisme sterk verbonden was met de cartesiaanse filosofie, werd het debat tussen de wereldbeelden een keuze tussen Descartes en de Bijbel.

Voetius
Veel tegenstand tegen het cartesianisme en Copernicus kwam van de gereformeerde theologen en wetenschappers. De belangrijkste van hen was Gisbertus Voetius, de voorman van de Nadere Reformatie. Hij leerde dat de Bijbel de sleutel tot alle wetenschap moest zijn en dat alle aspecten van het leven onder de wet van Christus moesten worden geplaatst. Op die bijbelse gronden verzette Voetius zich sterk tegen het copernicanisme.

Rond 1656 was het copernicanisme het middelpunt van een grote discussie die de gereformeerde kerk bijna in tweeën spleet. Het punt was de relatie tussen filosofie en de Bijbel. Was het een filosoof toegestaan te beslissen, welke uitspraken van de Heilige Geest waarheid zijn? In 1656 probeerden de voetianen het cartesianisme van de Nederlandse universiteiten te verbannen. Dit leidde ertoe dat de Staten-Generaal een wet uitvaardigden dat filosofen geen stellingen mochten propageren die weerstand opriepen. Aan een aantal Nederlandse universiteiten werd het verboden om Descartes te bediscussiëren.

Er waren ook politieke overwegingen die bij dit verzet meespeelden. Het ging ook om de positie van de gereformeerde kerk in de Nederlandse staat. Over het algemeen steunden de voetianen het Huis van Oranje, terwijl hun cartesiaanse tegenstanders het republikanisme van de Staten van Holland aanhingen.

Na 1656 ging het debat binnen de kerk verder. De belangrijkste tegenstander van Voetius was Johannes Coccejus, die stelde dat filosofie en theologie -de domeinen van de rede en de openbaring- gescheiden gehouden moesten worden. De coccejanen, van wie velen het cartesianisme aanhingen, beweerden dat de Bijbel niets te maken had met het copernicanisme.

Aan de andere kant hielden de voetianen vol dat het copernicanisme de Bijbel tegenspreekt. In 1707 stelde Wilhelmus à Brakel dat een bewegende aarde in tegenspraak was met de Bijbel. Het copernicanisme bleef tot in de achttiende eeuw een omstreden onderwerp onder gereformeerde theologen.

Zo ongeveer rond 1715 veranderde de situatie. Het cartesianisme was toen vervangen door Newtons natuurkundige ideeën. Het newtonianisme werd enthousiast onthaald -ondanks dat het Copernicus steunde-, omdat het minder religieus georiënteerd was dan het cartesianisme. Rond 1750 was het newtonianisme -en het copernicanisme- aan alle Nederlandse universiteiten algemeen geaccepteerd. Maar zelfs aan het einde van de achttiende eeuw verzetten vele gewone burgers zich nog steeds tegen de leer van Copernicus.

Wereldbeeld
Het boek ”Calvinist Copernicans” is goed geschreven en bevat een schat aan geschiedkundige informatie. Het zal in het bijzonder van belang zijn voor protestanten die geïnteresseerd zijn in de manier waarop de gereformeerde kerk in het verleden omging met wetenschappelijke uitdagingen.

Wat kunnen wíj ervan leren? In de eerste plaats dat er in elke situatie meestal meer speelt dan op het eerste gezicht lijkt. Kleine zaken zijn vaak verbonden aan grotere. Het belangrijkste punt is vaak het verschil in wereldbeeld: de bijbelse visie tegenover door mensen gemaakte alternatieven. Ten diepste is de vraag wat we als onze uiteindelijke autoriteit bestempelen: Gods Woord of de menselijke rede?

In onze tijd zijn discussies over de interpretatie van bijvoorbeeld Genesis 1 tot en met 11 in het licht van de evolutionaire wetenschap ook gerelateerd aan diepere vragen over wereldbeelden en het hoogste gezag. Als we niet álles kunnen geloven wat er in de Bijbel staat, hoe kunnen we dan íéts geloven van de inhoud? Wanneer we Gods Woord in twijfel beginnen te trekken, waar leggen we dan de grens? En wie gaat beslissen welke delen van de Bijbel gezaghebbend zijn?

En wat betreffende geocentriciteit? Staat de aarde werkelijk stil? Sinds Newton is er een andere wetenschappelijke revolutie geweest. Newtons mechanismen zijn vervangen door Einsteins relativiteit. Wetenschappers realiseren zich nu dat ze alleen relatieve beweging kunnen meten. De vraag van absolute beweging overstijgt de wetenschap. Die is afhankelijk van de manier waarop we de absolute standaard van rust definiëren. Die definitie hangt af van onze filosofische of religieuze geloof. Dus zou iemand bijvoorbeeld kunnen bepalen dat de aarde in absolute rust is met betrekking tot de (wetenschappelijk onzichtbare) hemelse troon van God, de enige ware Absolute. Zo’n standaard van absolute rust zal vandaag de dag niet populair zijn, maar deze visie is in overeenstemming met de Bijbel en kan niet wetenschappelijk ontkracht worden.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer