Geheimen en intriges rond een nieuwe Bijbelvertaling
De jonge Duitse auteur Titus Müller schreef een roman over Engeland aan het einde van de 14e eeuw. Daar zet Nicholas Hereford het werk van John Wycliffe als Bijbelvertaler voort. De aartsbisschop van Canterbury, William Courtenay, heeft het op zijn leven gemunt. Hij wordt echter beschermd door een groep ridders, de zogeheten ”Lollard Knights”.
Catherine is de jonge vrouw van brillenmaker Elias Rowe. Als haar man wordt vermoord, ontdekt Catherine dat hij betrokken was bij de lollardische hervormingsbeweging, die zich beijvert voor een Bijbelvertaling in de volkstaal en de weelderigheid van de geestelijkheid aan de kaak stelt.Catherine gaat op zoek naar de moordenaar en raakt allengs betrokken bij de strijd tussen de geestelijkheid en de hervormers. Uiteindelijk schaart ze zich bij de laatste groep.
Het is spannend genoeg wat er allemaal gebeurt. Müller (1977), die al een aantal historische romans op zijn naam heeft staan, weet de lezer mee te slepen in allerlei hectische situaties. Hij is een wat ander type dan de gemiddelde christelijke romanschrijver: een jonge intellectueel die door de grote Duitse media opgemerkt en geprezen wordt, terwijl hij toch, volgens Deutschlandradio, „onbekommerd” het christelijke geloof thematiseert.
Müller is goed in het scheppen van sfeer. Op pagina 57 bijvoorbeeld krijgt de stad Nottingham een heuse hoestbui om daarna uit alle acht poorten koeien, varkens en schapen naar buiten te spugen. In enkele trefzekere zinnen roept de auteur zo een prachtig beeld op. De vertaalster heeft gezorgd voor een soepel lopend geheel.
Fantasie
Maar hoe meeslepend het verhaal ook is, als lezer raak je er steeds even uit omdat je je afvraagt of bepaalde dingen wel kloppen. Zo voelt Catherine aan het handvat van een vijl de lichaamswarmte van haar man, terwijl deze al enige uren is vertrokken. Wanneer je over enkele scènes langer nadenkt, kom je tot de slotsom dat de fantasie van de auteur soms een wel erg hoge vlucht heeft genomen.
Exemplarisch is het tafereel uit hoofdstuk 30 en 31, waarin Catherines broer Alan, die scherpschutter is, een pijl afschiet op een van de Lollard Knights, Sir Thomas Latimer. De situatie is als volgt: Alan zit beneden tussen de struiken, Latimer staat in zijn kasteel voor het raam. Catherine bevindt zich naast hem en weet dat Alan de pijl zal schieten. Zij verkeert in tweestrijd: moet ze haar broer helpen of Latimer redden? Op het moment dat ze iets hoort suizen, werpt ze zich op Latimer. De pijl treft daarop niet hem, maar zijn vrouw Anne – in haar buik nota bene. Spoedig worden haar voeten koud, snakt ze naar lucht en horen de omstanders alleen nog haar rochelende ademhaling.
Kan dit wel? Ten eerste hoort men een pijl pas als hij al voorbij is, ten tweede is er dan zeker geen tijd meer om zich met succes op iemand te werpen, ten derde kan een pijl niet een bochtje om gaan om iemand verderop in de kamer in de buik te treffen en ten vierde is het stervende slachtoffer aan het eind het boek weer springlevend – dit tot grote spijt van Latimer, die zijn fanatiek roomse vrouw best had willen ruilen voor de lieftallige Catherine.
En ten slotte zou de archetypische slechterik Sligh, met zijn „kattensnoet”, knokige ledematen, schrille stem en nekloze hoofd rechtstreeks weggelopen kunnen zijn uit een spannend kinderboek.
Onmogelijke liefde
De dialogen in het boek zijn nogal houterig. Mensen laten zich net iets te snel door anderen overtuigen. Dit is ook het geval bij Catherines ‘bekering’. Haar keuze voor de hervormers lijkt uiteindelijk meer geleid te worden door stille gevoelens voor Thomas Latimer dan door het inzicht dat de Bijbel het lezen waard is.
In het laatste hoofdstuk maken de twee samen een wandeling, waarbij Thomas een soort preek houdt. Catherine wordt erdoor overtuigd; de lezer niet. Te snel worden haar vragen opgelost. Het korte gesprekje waarin Latimer en Catherine zich uitspreken over de onmogelijke liefde voor elkaar is overtuigender dan alle vrome uitweidingen bij elkaar.
„„Als ik bij je ben, voel ik me vrolijk. Maar als ik je een dag niet zie, voel ik me somber. Het is moeilijk hiertegen te vechten.”
Ze slikte. „Ik herken het.”
„We mogen er niet aan toegeven.”
„Ik weet het.”
„Doctor Hereford heeft gelijk. Ik moet kiezen voor Anne, ondanks dat ik jou heb leren kennen. Ik ben het haar verschuldigd. (…) Laten we deze wandeling als afscheid zien.””
Titus Müller heeft, kortom, veel fantasie, maar nog weinig gave om deze in goede banen te leiden. Met geringe tussenpozen publiceerde hij lijvige historische romans. Talent kan hem zeker niet ontzegd worden, maar wat mij betreft legt hij zich meer toe op het bijschaven daarvan en minder op kwantiteit.
N.a.v. ”De vrouw van de brillenmaker”, door Titus Müller; vert. Marianne van Reenen; uitg. De Banier, Apeldoorn, 2009; ISBN 978 90 336 2957 0; 510 blz.; € 19,95.