Ongemerkt feiten doorslikken
Het gros van zijn boeken gaat over de middeleeuwen, maar af en toe waagt kinderboekenschrijver Henk Koesveld zich aan een uitstapje. Tot op zekere hoogte. „Een boek over de twintigste eeuw? O nee, dat is voor mij gisteren.”
„Dat is niet voor in de krant, hoor.” Henk Koesveld (50) zegt het regelmatig. Meestal uit bescheidenheid. Of om anderen te beschermen. Het tekent de man, die toen zijn eerste boek verscheen wel de „christelijke Thea Beckman” werd genoemd. „Ik vond dat toen wel mooi. Nu kijk ik er anders tegenaan. Ik schrijf zoals ik schrijf. Dit ben ik.”Op de eetkamertafel van zijn rijtjeshuis in Hardinxveld-Giessendam ligt een boek met Jacques Vriens’ beste schoolverhalen. „Van onze jongste dochter Anne, ons leesmonster.” Koesveld bladert er zelf ook met plezier in. Maar als het om schrijven gaat, kiest hij voor historische kost. Acht jeugdboeken telt zijn oeuvre tot op heden.
Het is een bepaald soort kind dat zijn boeken leest, merkt de schrijver tijdens signeersessies. „Niet al te groot, brilletje op. Bestudeerde knapen.”
Koesveld, decaan en geschiedenisdocent aan het Wartburg College in Dordrecht, leeft voor en in de geschiedenis. „Dat komt niet door mijn basisschooltijd. Nooit werd er een verhaal verteld.” De auteur is zelf bijna twintig jaar meester geweest in het basisonderwijs. Toen hij zijn lesbevoegdheid voor de middelbare school op zak had twijfelde hij of hij zou overstappen. „Op de basisschool kon ik lekker mijn eigen verhalen voorlezen.”
Crisis
Op dit moment is hij bezig met een verhaal over een jongen –„ik heb één keer over een meisje geschreven, maar vind het moeilijk me in te leven”– in de gouden eeuw. Het thema is onbedoeld actueel. Het boek gaat –deels– over de tulpenmanie, de crisis van de zeventiende eeuw. „Voor een tulp werden bedragen van een compleet huis of rijtuig betaald. Zelfs voor bollen die nog in de grond zaten gaven mensen grif.” In 1637 stortte de handel in.
Het is het tweede uitstapje voor Koesveld, die doorgaans voor de middeleeuwen kiest. Ging hij met ”De scheepskist van de kaper” al richting de zeventiende eeuw, nu begeeft hij zich volop in het tijdperk van hoepelrokken en theehuisjes.
Uitgekeken op de middeleeuwen?
Nee, zeker niet. Die tijd is net ver genoeg om lekker te fantaseren en toch weten we er genoeg van om een betrouwbaar verhaal te maken. Over de twintigste eeuw zal ik niet schrijven, dat is gisteren. Over bijvoorbeeld de Tweede Wereldoorlog leest de jeugd genoeg. Het zit wel goed, denk ik dan.”
Even later komt boven tafel dat Koesveld twee jaar geleden –verrassend genoeg– een eigentijds verhaal heeft geschreven. Het is geïnspireerd op zijn vmbo-leerlingen en heeft een historische laag. „Het dreigde zo’n pocketboekje à la jaren zeventig worden”, zegt de auteur met gevoel voor zelfkritiek. „Toen het af was realiseerde ik me dat er geen mobieltje in voorkwam. Dat kan natuurlijk niet. Ik kan me beter verplaatsen in de middeleeuwen.” Toch is hij is „zeker” van plan in de toekomst wat te doen met het verhaal, dat al door een uitgever is bekritiseerd.
Ondanks Koesvelds hang naar het verleden ontbreken actuele thema’s niet in zijn werk. Fraude, zwarte magie, discriminatie, het komt allemaal aan de orde. In ”De zwarte kaproenen” is er bijvoorbeeld een „joch met rood haar.” „Daar moesten ze in de middeleeuwen niets van hebben. Weet je waarom? Omdat Judas op afbeeldingen altijd met rood haar is afgebeeld.” ”Boudin” schreef Koesveld als reactie op Harry Potter. „Ik belicht het conflict tussen goed en kwaad daar op een andere manier.”
U krijgt wel eens commentaar op de hoeveelheid thema’s en feiten in uw boeken.
„Ik probeer een mooi verhaal te schrijven waarbij je ongemerkt de feiten doorslikt. Vroeger was ik wild van de boeken van Norel. Naar mijn idee zit ik een beetje in zijn trant van schrijven. Meestal heb ik een heel register van mogelijke gebeurtenissen en dingen uit een bepaalde tijd klaarliggen voor een boek. Maar als iets niet past in een verhaal, dan moet het eruit.
Ik houd er niet van een historisch gegeven te kiezen en daarop verder te fantaseren. De details moeten kloppen. Als ik schepen beschrijf, dan wil ik ook de kleine dingen als handgrepen laten zien.
Van het geld dat het schrijven me oplevert koop ik graag detailstudies. Uit zo’n nieuw boek haal ik stof voor misschien maar een paar zinnetjes in mijn verhalen. Over die paar zinnen ben ik dan wel heel tevreden.”
Hemel
In zijn boot, op vaartochten door de Biesbosch, zijn de mooiste ideeën geboren, zegt Koesveld. „Als ik achter de computer zit raak ik vaak verzeild op Google. Dan schrijf ik over een pinas en zoek ik tussendoor op of dat een twee- of een driemaster is. Dat kost veel tijd. In de boot heb ik daar geen last van.”
Terwijl hij over zijn boot vertelt, komen Koesvelds gedachten terug bij zijn boek in wording. „Wat ik tot nu toe heb geschreven, had een ongelovige ook kunnen schrijven. De hoofdpersoon komt in de kerk, maar het doet hem –op bladzijde 45, waar ik nu ongeveer ben– nog steeds niets. Ik denk wel eens: waar kan ik iets laten gebeuren wat iets van mijn identiteit laat zien? Soms gaat het gewoon niet.”
Totdat hij op zijn bootje „bij het licht van een olielamp” een preek van Dionysius Spranckhuysen leest, een dominee uit de zeventiende eeuw. „„De sterren”, zo schrijft die, „vormen de onderkant van de hemel. Als die al zo mooi is, hoe mooi moet het dan in de hemel zijn?” Mijn hoofdpersoon zit nu, op bladzijde 45, op zee. Dan vind ik het mooi om dit beeld te gebruiken.”
Schrijvers van (historische) jeugdlectuur stappen soms over op boeken voor volwassenen. Het hoogste doel?
„Dat gevoel heb ik helemaal niet. Voor mij is een boek voor volwassenen niet een stadium hoger. Bovendien krijg je dan gelijk het gehijg: is het literatuur of niet? Een roman voor volwassenen moet psychologisch sterkere karakters hebben vind ik. Dat is mijn drempel. Het past niet zo bij me.”