Secularisatie
In Sociologie (jaargang 5 nummer 3) stelt een zestal Rotterdamse sociologen de dialectiek van de secularisering aan de orde. De afnemende kerkelijkheid in Nederland en andere westerse landen blijkt niet gepaard te gaan met een afnemende publieke relevantie van het christelijk geloof. Eerder is het omgekeerde het geval, althans voor christenen.
De auteurs constateren dat de secularisatiethese de laatste twee decennia veel aan overtuigingskracht heeft ingeboet. Velen vinden haar te weinig specifiek en te veelomvattend. Onomstreden is echter dat er een scheiding heeft plaats gevonden tussen het godsdienstige en de andere levensterreinen. Maar in het verleden is er te weinig rekening mee gehouden met het feit dat de verschillende dimensies van het seculariseringsproces zich niet gelijktijdig of zich zelfs tegengesteld zouden kunnen ontwikkelen.Uit een analyse van de beschikbare gegevens blijkt dat in landen die sterk kerkelijk zijn, zoals Ierland, Portugal en Italië, de gelovigen minder hechten aan een publieke rol van de religie dan in sterk ontkerkelijkte landen zoals Nederland en Groot-Brittannië. In de eerstgenoemde categorie landen zijn op dit punt de verschillen tussen christenen en niet-christenen kleiner dan in de sterk ontkerkelijkte landen.
In Nederland is de religiositeit de afgelopen decennia fors gedaald. Tussen 1970 en 1996 zijn echter de publieke religieuze aspiraties onder christenen juist groter geworden. Zij vinden eerder dat bijvoorbeeld omroepverenigingen en partijen uit moeten gaan van een godsdienstig beginsel. Tegelijkertijd namen op dit terrein de verschillen tussen christenen en niet-christenen toe.
Op basis van dit onderzoek is echter niet te concluderen, zo beklemtonen de onderzoekers, of het toegenomen belang van een publieke rol van de religie veroorzaakt wordt doordat een harde kern van strenggelovigen overblijft, of door toegenomen concurrentie tussen verschillende levensbeschouwingen of doordat christenen zich, gezien de opmars van seculieren en islamieten, bedreigd voelen en zich aan hun identiteit vastklampen.
Migrantenstudies (25e jaargang nummer 3) heeft een themanummer gewijd aan de uitgesproken rechtse partijen in Nederland. Zelf spreekt men van ver rechts, ter onderscheiding van extreem rechts. In een van de bijdragen komt aan de orde in hoeverre er een doorstroming van kiezers is geweest van Janmaat en Fortuyn naar Wilders en Verdonk. In hoeverre hebben kiezers ook dezelfde motieven om op deze partijen te stemmen? Ook komt aan de orde of het ver rechtse kiezerspotentieel sinds de jaren negentig gegroeid is. Dat laatste blijkt inderdaad het geval te zijn.
De aanhangers van Janmaat hebben in 2002 in meerderheid op Fortuyn gestemd. Die trok ook een relatief groot deel (16 procent) van de kiezers van de VVD en de SP naar zich toe. De LPF-kiezers zouden ten tijde van het onderzoek (2007/2008) in meerderheid op Wilders en Verdonk stemmen. De traditionele partijen hebben maar weinig aantrekkingskracht op hen. De SP nog het meest. Een belangrijk deel (21 procent) van de voormalige LPF-ers zou thuis blijven.
Wilders en Verdonk spreken eerder lager opgeleiden aan dan hoger opgeleiden. Kerkgangers zijn ondervertegenwoordigd onder de kiezers van de ver rechtse partijen. Werklozen en zelfstandigen hebben een zekere voorkeur voor Wilders. Die trekt ook relatief veel mannelijke kiezers aan. Dat geldt niet voor Verdonk.
Hoe meer etnische dreiging men ervaart, des te groter is de kans dat men op Wilders stemt.
Van een positieve waardering van Nederland is onder de aanhang van Fortuyn en Wilders geen sprake. Wellicht komt dat omdat zij door de demografische veranderingen Nederland juist een minder prettig land vinden om in te wonen.
In Denkwijzer (jaargang 9 nummer 3), een uitgave van de ChristenUnie, constateert prof. Jan Hoogland dat de discussie over de zorg gedomineerd wordt door de gezichtspunten van kostenbeheersing en marktwerking. Gemakkelijk wordt daardoor vergeten dat de zorgverlening ten diepste een moreel vraagstuk is. Dat de kosten van de zorg een reëel probleem zijn, staat overigens buiten discussie. Met name de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) vraagt veel geld.
Er is sprake van een dubbele emancipatie in de zorg. Mensen zien de zorgverlening als een recht, een publieke voorziening die beschikbaar moet zijn voor ieder die dat nodig heeft. Men voelt zich echter niet meer verplicht om zelf zorg te verlenen. Ook geldt dat de natuurlijke netwerken van mensen zijn ingekrompen.
Door de emancipatie van de vrouw is het maatschappelijk potentieel aan informele zorgverlening aanzienlijk verminderd. Bovendien is de hulpverlening geprofessionaliseerd.
Informele zorg krijgt daardoor gemakkelijk het stempel ondeskundig en kwalitatief beneden de maat. Die informele zorgverlening is echter van onschatbare waarde en bespaart de samenleving veel kosten.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur Reformatorisch Dagblad. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.