Wetgever niet consistent over draagkracht
In de Nederlandse inkomstenbelasting wordt het begrip draagkracht individueel ingevuld. Dat is niet consistent met andere wetten, waarbij wordt uitgegaan van gezinsdraagkracht, betoogt prof. mr. J. M. H. F. Teunissen. Staatssecretaris De Jager van Financiën maakt zich daar te gemakkelijk van af.
„Er zijn drie soorten leugens: leugens, grove leugens en statistieken”, zo luidt een befaamde uitspraak van de Engelse staatsman Benjamin Disraeli (1804-1881). Aan die uitspraak moest ik denken toen ik kennisnam van de antwoorden van staatssecretaris De Jager van Financiën op de vragen die de Kamerleden Van der Vlies (SGP) en Bashir (SP) drie maanden geleden stelden naar aanleiding van het interview dat deze krant mij afnam onder de kop ”Pakezels van de staat”.Die pakezels zijn de alleenverdienersgezinnen. Het verschil in belastingdruk tussen alleen- en tweeverdienersgezinnen neemt namelijk steeds grotere vormen aan. Zo blijkt uit de bij dat interview afgedrukte graphic dat een kostwinnersgezin met een inkomen van 40.000 euro dit jaar tot 84 procent (4500 euro) meer belasting betaalt dan een tweeverdienersgezin met eenzelfde gezinsinkomen. In 2008 bedroeg het verschil nog ruim 3900 euro.
Als gevolg van de stapsgewijze afschaffing van de overdraagbare heffingskorting (met 6,7 procent per jaar) voor de niet-verdienende partner loopt dit verschil de komende jaren verder op tot 119 procent, oftewel zo’n 6500 euro. Dit is naar mijn oordeel strijdig met het gebod van gelijke behandeling en een aantasting van de door de mensenrechtenverdragen gewaarborgde keuzevrijheid binnen gezinnen, het eigendomsrecht (ook inkomen is eigendom!) en het verbod op arbeidsdwang.
Van der Vlies vroeg de staatssecretaris hierop te reageren en de verschillen in belastingdruk tussen tweeverdienersgezinnen met kinderen tussen 5 en 12 jaar (waarbij beide partners voor 50 procent werken) en eenverdienersgezinnen met een gelijk gezinsinkomen zowel procentueel als absoluut weer te geven in een tabel en een grafiek. De Jager noemt in zijn antwoorden inderdaad de nominale bedragen, maar drukt deze vervolgens niet uit in procentuele verschillen in belastingdruk tussen beide gezinnen, maar in een percentage van het bruto gezinsinkomen.
Te goeder trouw
Bij een gezinsinkomen van 40.000 euro gaat het in 2008 om 9,8 procent van dat inkomen en in 2023 om 14,9 procent. In het commentaar op 30 september wees deze krant er al op dat de werkelijkheid hiermee wordt verhuld en de argeloze lezer totaal op het verkeerde been wordt gezet. Van een bewindspersoon mag worden verwacht dat hij Kamervragen te goeder trouw beantwoordt, dus naar hun kennelijke bedoeling.
En over mijn kritiek dat het Nederlandse belastingstelsel een toets aan de mensenrechten niet kan doorstaan, schrijft De Jager dat hij het daarmee „niet eens” is, zonder dat hij dit nader onderbouwt (wat mijns inziens ook niet goed mogelijk zou zijn). Hij ziet „dan ook” geen reden de afbouw van de overdraagbare heffingskorting te heroverwegen. Die is naar zijn mening niet in strijd met het draagkrachtbeginsel, omdat draagkracht in het Nederlandse belastingstelsel zuiver individueel wordt ingevuld.
Dat in de in 2006 ingevoerde Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) uitdrukkelijk –Kamerbreed– het gezinsinkomen als bepalend voor de draagkracht is aangemerkt, is volgens de staatssecretaris niet relevant omdat het in die wet gaat om inkomenstoeslagen die vergelijkbaar zijn met een subsidie of uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid. Dit is echter niet meer dan een constatering en verklaart niet waaróm de draagkracht bij belastingheffing op andere wijze zou moeten worden bepaald.
Het minste wat hierover kan worden gezegd, is dat het niet consistent is dat in de Nederlandse wetgeving –welbewust– twee soorten ”draagkracht” naast elkaar worden gebruikt. Van de overheid mag immers worden verwacht dat zij consistent handelt.
Gaan we uit van gezinsdraagkracht, dan moeten we constateren dat het Nederlandse belastingstelsel draagkrachtverschillen tussen gezinnen creëert. Het is eigenlijk te bizar voor woorden dat een alleenverdienersgezin ruim 4500 euro meer belasting betaalt dan een tweeverdienersgezin met hetzelfde inkomen, maar dat beide gezinnen hetzelfde bedrag krijgen aan zorgtoeslag en kindgebonden budget, omdat ze volgens de Awir geacht worden dezelfde draagkracht te hebben.
Emancipatie
De Awir sluit trouwens aan bij andere wetgeving, zoals het Burgerlijk Wetboek (waarin is vastgelegd dat echtgenoten wederzijds onderhoudsplichtig zijn) en de bijstandswetgeving (die uitgaat van gezinsbijstand). Er zijn bij mijn weten geen plannen om die wettelijke onderhoudsplichten te schrappen. Daar behoort dan ook in de inkomstenbelasting rekening mee te worden gehouden.
De aap kwam uit de mouw toen de vorige staatssecretaris van Financiën (Wijn) bij de invoering van de Awir verklaarde dat de invoering van het criterium van de gezinsdraagkracht in de inkomstenbelasting ertoe zou leiden dat de staat mogelijkheden zou verliezen de arbeidsparticipatie van vrouwen te stimuleren en daarmee hun emancipatie (door economische zelfstandigheid) te bevorderen. Vooral heffingskortingen zijn een favoriet instrument om hen financieel te prikkelen. Zie de afschaffing van de overdraagbare heffingskorting en de forse verhoging van de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Wie kennisneemt van de Kamerstukken over belastingen van de laatste jaren, moet trouwens vaststellen dat woorden als ”prikkelen” en ”prikkels” zijn gaan behoren tot het vaste jargon van bewindslieden en Kamerleden. De huidige fiscale regelgeving berust kennelijk op het nogal schrale, neoliberale mensbeeld van de nutsmaximaliserende homo economicus, die als een soort pavlovhondje wordt geconditioneerd door financiële voor- en nadelen en aldus naar de arbeidsmarkt kan worden gedirigeerd.
Bonussen
Het is nogal opmerkelijk dat veel politici die in de afgelopen periode –terecht– hebben gepleit voor het aanpakken van de perverse bonussen in de financiële sector, tegelijkertijd pleiten voor het in versterkte mate inzetten van heffingskortingen als een soort bonussen (”prikkels”) in de inkomstenbelasting. Dit mensbeeld wijkt af het mensbeeld waaraan het kabinet appelleert in het coalitieakkoord, waar het wijst op de noodzaak van mantelzorg en vrijwilligerswerk. Dat berust op het beeld van de mens die juist niet voortdurend bezig is met het najagen van zijn financiële eigenbelang, maar solidair is met zijn medemens.
Hoe binnen een gezin de taken worden verdeeld, is niet een zaak van de staat maar behoort tot de soevereiniteit in eigen kring, zoals dat heet in gereformeerde kring. Ook financiële dwang is dwang. Staatssecretaris De Jager behoort daarom alsnog gemotiveerd aan te geven hoe ons belastingstelsel zich naar zijn oordeel verhoudt tot de genoemde mensenrechten.
De auteur is hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de Open Universiteit.