Genesis 1:1 niet verkeerd vertaald
De bewering van prof. dr. E. J. van Wolde dat de openingszin van de Bijbel verkeerd is vertaald, is ongefundeerd, stelt prof. dr. M. J. Paul. Haar keuze voor ”scheiden” in plaats van ”scheppen” doet geen recht aan de betekenis van Genesis 1 en andere Bijbelteksten.
Diverse media besteedden de afgelopen dagen veel aandacht aan de oratie van prof. Ellen van Wolde in Nijmegen. Haar conclusies liegen er niet om, al moesten we tot vrijdagmiddag wachten voor de argumenten, en de verdere wetenschappelijke verantwoording komt later pas in een Engels tijdschrift.Los van de vraag of haar beweringen juist zijn, mag men zich afvragen of zo omgegaan moet worden met zaken die uiterst gevoelig liggen. Maar zoals gebruikelijk, ook bij het Evangelie van Judas, de graftombe van Jezus en andere ‘vondsten’, zijn er media die direct deze aanvallen op Schrift en kerk uitbuiten.
Van Wolde meent dat de openingszin van Genesis onjuist vertaald is. Zij stelt voor te lezen: „In het begin waarop God de hemel en de aarde scheidde, en de aarde ongegrond was en zonder fundament, en duisternis over de diepte lag, en Gods adem zwevende was over de wateren, zei God: Er zij licht.”
Volgens haar is er geen sprake van een absoluut begin in de tijd, maar slechts van het begin van het werk van God. Dat bestaat voor een groot deel uit scheiden: scheiding maken tussen water en land, tussen licht en donker. Haar stelling is dat het werkwoord ”bara”, dat zeven keer voorkomt in Genesis 1, ten onrechte steeds als ”scheppen” is opgevat.
Teleurstellend
Van Wolde bespreekt deze teksten en komt onder meer tot de opvatting dat de watermassa met de grote dieren (”zeemonsters”) al bestonden voor Gods scheppingswerk. Hij maakte scheiding tussen de woongebieden van de zeedieren, de levende wezens en de vogels. Wel heel curieus wordt het als we vernemen dat dit scheiden ook voor de mens geldt. De voorgestelde vertaling van Genesis 1:27 luidt: „God scheidde de mens, die (in) zijn beeld is, van zichzelf; die (in) het beeld van God is, scheidde hij van zichzelf; hij scheidde hen in mannelijke en vrouwelijk.”
Ook waren er diverse goden bij de schepping betrokken. Ter onderbouwing van dit alles worden diverse Mesopotamische teksten aangevoerd.
Bij deze visie zijn onder meer de volgende kanttekeningen te plaatsen.
- Het is al eeuwen bekend dat het werkwoord bara niet alleen scheppen, maar ook scheiden kan betekenen. Nu probeert Van Wolde één betekenis naar voren te halen ten koste van de andere. Dit wetenschappelijke experiment is op zich geoorloofd, al is het dan natuurlijk wel nodig alle relevante teksten te bespreken, of op zijn minst de teksten die de hypothese lijken tegen te spreken. Wat dat betreft stelt de rede flink teleur: slechts zeven teksten in Genesis 1 en nog een paar andere Bijbelgedeelten worden genoemd. Daarmee is in het geheel niet aangetoond dat de vertaling ”scheppen” onjuist is.
Als voorbeeld noem ik het gebed van David in Psalm 51: „Schep mij een rein hart, o God.” In dat geval gaat het echt om iets nieuws (”vernieuw” in het vervolg). Of Psalm 104, waar beschreven wordt dat dieren sterven als God hun adem wegneemt, maar ze worden geschapen als God Zijn Geest zendt. Jesaja 45:7 wordt wel geciteerd, maar waarom vers 8 niet? Er zijn nog veel meer teksten in het Jesaja waar problemen rijzen.
Absoluut begin
- Het is waar dat het werkwoord bara niet altijd een schepping uit het niets beschrijft. Het Hebreeuws is tamelijk concreet in plaats van abstract, en beschrijft vooral hoe het scheppingsproces plaatsvond. Het is riskant om aan de hand van een enkel woordje grote theologische conclusies te trekken.
Terecht schrijft een bekend theologisch woordenboek (Nidotte): „Het werkwoord bara geeft niet expliciet het leerstuk van de ”schepping uit het niets” aan, maar de intentie van deze latere, meer theologische formulering, is niet tegengesteld aan Genesis 1. Deze tekst kan het best verstaan worden als de communicatie van de boodschap van een absoluut begin van het universum en van de absolute soevereiniteit van God.” Het verbaast mij dat Van Wolde hiermee geen rekening houdt en ook het eerste hoofdstuk niet plaatst in het geheel van het boek Genesis.
- Het eerste hoofdstuk van Genesis geeft meestal niet aan hoe iets ontstond: of daar eerder materiaal voor werd gebruikt of niet. Vanuit dit brede gebruik van het werkwoord is het ongeoorloofd om te concluderen dat het ”scheiden” altijd betekent dat het materiaal voorhanden was. Dat is te westers geredeneerd. Daarom ben ik het oneens met de opvatting dat het water met de zeemonsters al bestond voordat God ging handelen. Overigens roept de vertaling ”monsters” (haar interpretatie) veel misverstanden op, en is ”zeedieren” veel beter.
Oerzee
Bestond de ”tehom”, de afgrond (oerzee) van Gen. 1:2 al? Volgens Van Wolde is er een driedeling, waarbij de oerzee zich onder de aarde zou bevinden. Ook hierop valt veel af te dingen. Het veronderstelde wereldbeeld bestaat niet of nauwelijks in de Bijbel (zie de dissertatie van prof. C. Houtman). In veel gevallen is water dat lager staat dan de aarde bedoeld, zo ook in de Tien Geboden. De Israëlieten liepen geen gevaar godenbeelden te maken van dieren die ze toch niet konden zien. Daarom is de vertaling „de wateren onder de aarde” in Exodus 20 ongelukkig.
- Waarom is het wenselijk te rade te gaan bij Mesopotamische scheppingsmythen? Dit is een keuze. Waarom niet bij Egyptische mythen? Maar vooral rijst de vraag: is er wel afhankelijkheid? Genesis kan toch ook een betrouwbare overlevering uit vroeger tijd zijn? Als God zonneklaar beleden wordt als Schepper in andere Bijbelgedeelten, waarom mogen we die context niet mee laten wegen in het lezen van Genesis 1?
Op grond van dit alles acht ik de hypothese van Van Wolde ongefundeerd. De opgeroepen verwarring draagt bepaald niet bij aan de zoektocht naar waarheid die zij aan het eind van haar rede noemt.
De auteur is docent Oude Testament aan de Christelijke Hogeschool Ede en hoogleraar aan de Evangelische Theologische Faculteit in Heverlee (België).