De dwaalwegen van Conrad Castiletz
Titel:
”Ieder mens een moordenaar”
Auteur: Heimito von Doderer, vert. Nelleke van Maaren
Uitgeverij: Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2002
ISBN 90 450 0312 0
Pagina’s: 400
Prijs: € 27,50. De Oostenrijkse schrijver Heimito von Doderer (1896-1966) is in Nederland buiten de kring van germanisten goeddeels onbekend gebleven. Met de vertaling van Doderers roman ”Ein Mord den Jeder begeht” (”Ieder mens een moordenaar”) komt daar wellicht verandering in. Doderer verdient het zonder twijfel om gelezen te worden. Tegelijkertijd mogen we het aanstootgevende van zijn werk niet over het hoofd zien. Het is zowel briljant en fascinerend als boosaardig en verwerpelijk.
De roman ”Ieder mens een moordenaar” vertelt op luchtig-ironische wijze het levensverhaal van de jongen Conrad Castiletz, Kokosch genaamd, enig kind van welgestelde ouders uit een grote stad in Oostenrijk. De roman speelt voor het grootste deel tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog.
Drie complexe verhoudingen bepalen in sterke mate het leven van Conrad, alias Kokosch. In de eerste plaats is de relatie met zijn vader van belang. Deze Lorenz Castiletz krijgt van tijd tot tijd de meest gruwelijke woedeaanvallen. De oorzaken van deze aanvallen zijn altijd volstrekt belachelijk (een pen ligt bijvoorbeeld niet op zijn plaats) maar het geweld waarmee de woede gepaard gaat, is allesbehalve kinderachtig. Is vader Castiletz weer gekalmeerd, dan komt er aan de verontschuldigingen naar vrouw en zoon toe geen einde: „Maar de ervaring van de onverwachte, zwarte woedeaanvallen van zijn vader maakte op de jongen een blijvender indruk dan de troostende gestes die erop volgden.” (blz. 9) Wat Conrad meemaakt, nestelt zich in zijn dromen en schept een schaduwpersoonlijkheid in het onbewuste deel van zijn geest.
Salamanders
De tweede verhouding heeft betrekking op de omgang met de natuur. Hoewel Kokosch uit een gegoed milieu afkomstig is, voegt hij zich bij de ruwe jongens uit de arbeiderswijken die in de dode zijarmen van de rivier salamanders vangen om die aan een dierenwinkel te kunnen verkopen. Van deze jongens valt geen eerbied voor de natuur als schepping te leren. Hun hardheid en zielloosheid treedt aan de dag wanneer zij op een keer een verdwaalde ringslang net zo vaak opjagen en terug in het water gooien totdat het dier halfdood is. Maar de genadeklap deelt Kokosch uit. Op het beslissende moment had hij zich tegen het gebeul kunnen verzetten. Echter, hij verdedigt het diertje niet tegen deze barbaren, hij verlaagt zich door het ver weg te gooien: „De ringslang sloeg, levenloos als een lus, om een van de scherpgekante gebroken takken van de half in het water verzonken boom…” (blz. 30).
Dat hij na twee dagen zijn drie weldoorvoede salamanders de vrijheid geeft maakt iets goed, maar kan de wreedheid toch niet ongedaan maken. Kon hij maar woorden vinden om zijn innerlijke onvrede te beschrijven, bijvoorbeeld in de vorm van een oprecht gebed. Die taal ontbreekt helaas. De woorden zijn wat hem betreft aan hun grenzen gekomen.
De liefde zou veel kunnen helen in de gewonde ziel van deze jongen. Tijdens een vakantie bij zijn tante Berta in de bergen leert hij het eenvoudige meisje Ida Plangl kennen. Hij begint een verhouding met Ida. Het is wat hem betreft een liefdesverhouding met de hoogste intimiteit maar tevens met de grootste afstand: „Onder zijn tedere aanrakingen, meestal zelfzuchtig maar toch bewust voorzichtig, bleef ze stil liggen en kuste hem van tijd tot tijd. Eens merkte hij dat haar gezicht warm en nat was. Waarom ze huilde, vroeg Conrad. „Omdat ik je liefheb”, antwoordde ze. Hij zei niets en lag een poosje stil in het donker. Toen deed hij wat hij altijd deed.” (blz. 92). De laatste zin is vernietigend. Kort daarna verzuimt Conrad het met Ida afgesproken rendez-vous. Een paar jaar later hoort hij dat Ida jong gestorven is. Hij heeft de geboden kans als een routine opgevat en als waardeloos terzijde geschoven.
Onbewuste
De tweede helft van de roman beschrijft Conrads loopbaan binnen een groot textielbedrijf in Duitsland. Hij blijkt een uitstekend vakman te zijn en hij valt in de smaak bij de kapitaalkrachtige burgerij. Ook zijn huwelijk met Marianne Veik, de dochter van zijn chef, past volledig in het beeld van een geslaagd, probleemloos leven. Het onbewuste eist echter zijn tol. Het zijn vooral geuren die bij Conrad Castiletz herinneringen naar boven brengen. Telkens weer duikt het beeld van Ida Plangl voor hem op, vergelijkbaar met Gretchen in haar aanklacht tegen Faust.
Mag hij uiterlijk een succes van zijn leven hebben gemaakt, innerlijk is het armoe troef bij Conrad Castiletz. Hij heeft zijn leven op fanatieke wijze een ordening gegeven die niet correspondeert met de nodige innerlijke harmonie. De innerlijke onrust leidt tot verwaarlozing van zijn huwelijk met Marianne en tot een obsessieve neiging om de moord op Louison Veik, de zuster van zijn vrouw, op te lossen. Het tweede deel van de roman is te lezen als een detective, waarbij Castiletz zeer vernuftig de rol van de speurder op zich neemt. De uitkomst van zijn onderzoek doet naar mijn gevoel erg geforceerd aan en onthult een duivels verband tussen Castiletz en de gebeurtenissen.
De verteller van deze roman gaat soeverein met zijn personages om. Soms heerst er zelfs een jolige toon. Die toon kan de doem die over het leven van Conrad Castiletz ligt niet wegnemen. In zijn leven ontbreekt de vierde relatie, namelijk de relatie tot God. Het is nauwelijks te geloven met welke gedrevenheid de auteur elk spoortje van religie en geloof uit zijn fictieve wereld heeft verwijderd. De psychologie heeft de rol van het geloof en de vrijheid die de mens in het geloof ervaart volledig opgeslokt. Conrad Castiletz is de prooi van de psychische mechanismen die op zijn kinder- en jeugdervaringen teruggaan. Niemand kan de noodlottige cirkel van psychisch gegeven en liefdeloze handelwijze doorbreken. Castiletz’ medewerker Eisenmann is -afgezien van de arbeidster Ida- misschien de enige gezonde geest in dit innerlijk verrotte gezelschap.
Boosaardig
Ik heb deze roman geboeid gelezen. Vooral het eerste gedeelte. Bij het tweede deel werd de hand van de auteur te sterk zichtbaar. Doderer heeft boeiend, maar ook eenzijdig en boosaardig over een mens geschreven die orde in zijn leven wil brengen en daarbij het onderscheid tussen uiterlijk en innerlijk uit het oog verliest.
”Ieder mens een moordenaar” beoogt het destructieve in iedere mens te tonen. Mijn indruk is dat de titel over de geestesgesteldheid van Oostenrijk tijdens het interbellum een boekje opendoet. Mijn diepste overtuiging zegt mij dat het verhaal over Conrad Castiletz een zelfmoord op termijn beschrijft. Niet, omdat de mens nu eenmaal zo is, maar omdat de schrijver Heimito von Doderer geen woord wil weten van geheel andere dimensies van het menselijk bestaan.