„Ik heb een rein geweten”
Titel:
”Milosevic & Markovic, of het einde van het Servische sprookje”
Auteur: Slavoljub Djukic
Uitgeverij: Manteau-Mets & Schilt, Antwerpen-Amsterdam, 2002
ISBN 90 5330 336 7
Pagina’s: 256
Prijs: € 18,50; Titel: ”Slobodan Milosevic”
Auteur: Adam Le Bor
Uitgeverij: Balans, Amsterdam, 2002
ISBN 90 5018 482 0
Pagina’s: 496
Prijs: € 22,50.
„Wie is dat?” vroeg Slobodan Milosevic aan zijn vrouw Mira Markovic, toen zij een pompbediende wist over te halen de tank van hun auto te vullen. Het was de tijd van de sancties en ze zaten zonder benzine. „Mijn eerste liefde”, antwoordde Mira. „Als je met hem was getrouwd, zou je nu de vrouw van een pompbediende zijn”, zei Slobo. „Nee”, zei Mira, „als ik met hem was getrouwd, was hij nu president.”
De voormalige president van Joegoslavië -tegen wie precies een jaar geleden een proces begon voor het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag wegens oorlogsmisdaden en genocide- had geen problemen met dergelijke grappen. Hij vond het niet erg dat hij werd gezien als de ondergeschikte van zijn vrouw. Dat beweert althans de Servische journalist Slavoljub Djukic in zijn biografie over het beruchte Balkanechtpaar. „Milosevic had liever dat de mensen haar hoogachtten dan hemzelf. Mira vormde voor hem zijn grootste liefde, zijn inspiratie en zijn baken en hij zou alles voor haar doen.” Zowel Slobodan als Mira gaven toe het ondraaglijk te vinden van elkaar te zijn gescheiden.
Hetzelfde beeld komt naar voren in de biografie van de Engelse journalist Adam Le Bor over Milosevic. Le Bor haalt een studiegenoot van Milosevic aan, Tibor Varady, die weet te vertellen dat ”roodwang” altijd direct Mira belde zodra een vergadering van de Communistische Partij (CP) uitliep. „Wij hebben een machomaatschappij, dus dit gedrag werd met enig cynisme bekeken. Zijn aanhankelijkheid was ongewoon. In de jaren zestig in Belgrado liet je zulke duidelijke tekenen van ’zwakheid’ niet zien, al was je nog zo verliefd”, aldus Varady.
Die verliefdheid werd er in de loop der jaren niet minder op. Wanneer Mira (die haar meisjesnaam behield omdat die „evenzeer een deel van haar identiteit is als haar staatsburgerschap en geboortedatum”) haar man na diens val opzocht in de gevangenis van Belgrado, „viel hij haar in de armen alsof ze een eeuwigheid gescheiden waren geweest. Ze hielden elkaar bij de hand en liefkoosden elkaar, spraken elkaar moed in, waarbij ze warme, lieve woordjes uitwisselden als ”mijn hondje”, ”mijn poesje”, ”liefste”, ”mijn schoonheid”, waar de cipiers bij waren”, aldus Djukic.
Romeo en Julia
Slobodan -letterlijk betekent zijn naam ironisch genoeg ”vrijheid”- en Mira leerden elkaar op school kennen in het oostelijke provinciestadje Pozarevac, ongeveer een uur rijden van de hoofdstad Belgrado. Onder de leerlingen stonden ze vanwege hun onafscheidelijkheid bekend als ”Romeo en Julia de Tweede”. De familieomstandigheden van de tortelduiven leken sterk op elkaar. Slobodan werd, samen met zijn zes jaar oudere broer Borislav, opgevoed door zijn moeder, aangezien zijn vader in 1947 -zes jaar na de geboorte van Slobodan- uit heimwee was teruggekeerd naar zijn geliefde geboortegrond in Montenegro, waar hij in 1962 zelfmoord pleegde. Overigens zou zijn vrouw elf jaar later zijn voorbeeld volgen.
Mira werd opgevoed door haar grootouders van moeders kant. Haar moeder was tijdens de Tweede Wereldoorlog om het leven gekomen. Mira’s vader -de partizanenheld Momir Markovic, een van de belangrijkste politici van Joegoslavië- erkende het bestaan van zijn dochter nauwelijks en had in Belgrado een nieuw gezin gesticht.
Niet alleen liefde, maar ook een wederzijds belang verbond de ambitieuze Slobodan -die zich vanwege zijn studiezin en steevaste afwezigheid bij knokpartijen de bijnaam ”watje” verwierf- met de niet minder ambitieuze Mira. Via haar invloedrijke partizanenfamilie kreeg Milosevic toegang tot de elite van Joegoslavië. Op haar beurt besefte Mira dat ze zonder Slobodan nooit een succesvolle politieke carrière kon maken in het communistische Joegoslavië „met zijn seksistische samenleving”, aldus Le Bor. In haar man „zag zij het ruwe materiaal dat ze kon kneden tot een toekomstige leider.”
Stambolic
Na de middelbare school studeerde Milosevic rechten in Belgrado. Hij raakte bevriend met de vijf jaar oudere Ivan Stambolic wiens oom, Petar Stambolic, evenals zijn aanstaande schoonvader een van de machtigste mannen van het land was. Mede dankzij Ivan werd Milosevic in 1961 ”organisatiesecretaris” van de CP. De Servische leider in spe moest de dagelijkse gang van zaken met betrekking tot de administratie organiseren. Slobodan hield bij wie de partijbijeenkomsten bezochten, verwerkte de aanvragen voor het lidmaatschap en controleerde de papierstroom van de communistische bureaucratie. Daardoor kon hij achter de schermen veel macht opbouwen.
Hier dringt zich duidelijk de vergelijking met Josef Stalin op, de Sovjetleider die een paar decennia daarvoor op soortgelijke wijze de macht naar zich toe had weten te trekken.
Na zijn afstuderen in 1964 leek de carrière van Milosevic aanvankelijk een andere wending te nemen. Dankzij Stambolic werd hij eerst directeur van een bedrijf in industriële gassen en later directeur van de Udruzena Beogradska Banka (UBB). In die functie reisde hij regelmatig naar de Verenigde Staten, waar hij grote bewondering kreeg voor de Amerikaanse ondernemingszin.
In 1984 stapte Milosevic, die altijd actief partijlid was gebleven, fulltime over naar de politiek. Zijn vriend Ivan Stambolic werd voorzitter van de Servische CP en had voor Slobo geregeld dat hij zijn oude baantje van voorzitter van de CP van Belgrado zou krijgen. Twee jaar later volgde Milosevic Stambolic opnieuw op. In vier jaar tijd was Milosevic opgeklommen tot leider van de machtigste communistische partij van alle zes Joegoslavische deelrepublieken.
”Kum”
Het grote moment waarop Milosevic alle macht naar zich toetrok, was tijdens de achtste zitting van de Servische CP in september 1987. Binnen de partij waren twee facties ontstaan. De ene werd aangevoerd door Stambolic, de ander stond onder leiding van Milosevic. Inzet van het conflict was ogenschijnlijk de vraag hoe de onrust onder Albanezen in Kosovo de kop moest worden ingedrukt, maar in werkelijkheid was er sprake van een ordinaire machtsstrijd.
Tijdens het congres beschuldigde Milosevic zijn vriend Stambolic van intriges en het schaden van de belangen van de CP, creëerde daarvoor het bewijs en maakte een einde aan diens politieke loopbaan. Ivan stond perplex. Op de bruiloft van Slobodan in 1965 was hij nog zijn ”kum”, getuige, geweest. De term ”kum” heeft op de Balkan een diepere betekenis dan het woord getuige in het Westen. Tussen een bruidegom en zijn kum bestaat een band voor het leven, een soort bloedbroederschap. Nu had Milosevic hem verraden. Later zou Stambolic worden ontvoerd, waarna nooit meer iets van hem werd teruggevonden. Hoewel de zaak nooit is opgehelderd, denken veel Serviërs dat de verantwoordelijkheid moet worden gezocht bij Milosevic en zijn handlangers.
De manier waarop hij zich van Stambolic ontdeed -ook al was dat voor een deel ingegeven door Mira die jaloers was op de vriendschap tussen beiden- was typerend voor Milosevic. De ”kleine Lenin” gaf er overduidelijk blijk van alleen maar te zijn geïnteresseerd in macht. Hij had er alles voor over om die te verwerven en vervolgens te behouden. Slobo was een opportunist pur sang zonder vaste overtuigingen. „Macht was zijn enige ideologie en hij bekommerde zich om niets anders”, citeert Le Bor Seska Stanojlovic, een oud-klasgenote van Milosevic.
Hang naar macht
Het was de hang naar macht die Milosevic uiteindelijk van oorlog naar oorlog zou voeren en niet -zoals velen in het Westen denken- zijn vermeende ”Groot-Servische” opvattingen. Die beleed hij alleen maar voorzover die hem in het zadel hielden. Slobo had geen principes. Begonnen als een „stalinist” die bekend stond om zijn „orthodoxe opvattingen” -zo valt te lezen bij Le Bor- verruilde hij het communisme voor het nationalisme, nadat hij in de gaten kreeg hoeveel steun hem dat onder de bevolking opleverde.
Toen het tij echter keerde en Milosevic onder druk kwam te staan, liet hij zijn ’Servische vrienden’ in Kroatië en Bosnië in de kou staan. Tijdens de conferentie in het Amerikaanse Dayton waar de opdeling van Bosnië in een Servische en een Moslim-Kroatische entiteit aan bod kwam, deed Milosevic -die alleen maar was geïnteresseerd in opheffing van de sancties en niet in de belangen van de Bosnische Serviërs- niets anders dan de Bosnische Serviërs schofferen. Hij deed bijvoorbeeld geen enkele poging om de Servische belangen in de Bosnische hoofdstad Sarajevo te verdedigen. „Jullie verdienen Sarajevo omdat jullie ervoor gevochten hebben”, zei hij tegen de Bosnische premier, „en die lafaards hebben jullie vanuit de heuvels gedood”, waarmee hij de Bosnische Serviërs bedoelde. Niet bepaald de taal van een principieel en overtuigd Servisch nationalist.
Tudjman
De biografie van Le Bor is een degelijk gedocumenteerd werk en geeft mede dankzij de duidelijke indeling van de hoofdstukken een uitstekend overzicht over de gebeurtenissen in het voormalig Joegoslavië sinds de dood van Tito. Achterin het boek zijn een viertal heldere kaartjes en een chronologisch overzicht opgenomen, evenals een lijst met personen die in het boek voorkomen en de rol die zij speelden. Zeker geen overbodige luxe bij deze ingewikkelde materie. Het is dan ook jammer dat deze hulpmiddelen ontbreken in de biografie van Djukic.
Inhoudelijk staat daar tegenover dat Le Bor erg sterk de neiging heeft om de oorzaak van alle ellende op de Balkan hoofdzakelijk te zoeken bij de persoon van Milosevic, een beeld dat Djukic terecht nuanceert. Datzelfde doet de Belgische Balkandeskundige Raymond Detrez die een heldere en evenwichtige inleiding bij het boek schreef.
De conclusie van Le Bor dat oorlog „een bewuste keuze van het regime van Milosevic” was, gaat wel erg gemakkelijk voorbij aan het feit dat met name Slovenië en Kroatië heel bewust op afscheiding aanstuurden en daarmee op oorlog. De Servische minderheid in Kroatië -Slovenië was etnisch homogeen- voelde er begrijpelijk niets voor om te worden ingelijfd bij een staat die hen nu niet bepaald vriendelijk was gezind.
De Engelse journalist beweert verder dat een oplossing voor de nationale en etnische problemen tot de mogelijkheden had behoord, als „de politieke wil aanwezig” was geweest. Die wil was bij de Kroatische leider Tudjman -die „God dankte dat hij niet Joods of Servisch was”- echter nog minder aanwezig dan bij Milosevic. „Hij (Milosevic) legde het er niet op aan het land te vernietigen en was aanvankelijk minder nationalistisch dan de Sloveen Kucan en de Kroaat Franjo Tudjman, die hij probeerde in te tomen”, schrijft Djukic.
Verder is het maar de vraag of de politiek de wil van het volk had kunnen weerstaan. De Serviërs in Kroatië en Bosnië waren nog niet vergeten hoe zij in 1941 het slachtoffer waren geworden van genocide, nadat de fascistische Ustase met behulp van nazi-Duitsland de Onafhankelijke Staat Kroatië (NDH) hadden opgericht onder leiding van Ante Pavelic. De strategie van de NDH met betrekking tot de Serviërs luidde destijds als volgt: „Dood eenderde, verjaag eenderde en bekeer eenderde.”
Vrees
Hoewel de NDH tot het verleden behoorde, was de vrees voor een dergelijk regime nog lang niet uit de hoofden van de Serviërs verdwenen. Die werd daarentegen juist gevoed door iemand als Tudjman, die openlijk koketteerde met de NDH. Het was dus zeer begrijpelijk dat de Servische minderheid buiten Servië zich tot Belgrado wendde met het verzoek om hulp.
Had Milosevic niet in Belgrado gezeten, dan had een ander zijn activiteiten wel opgepakt. Milosevic was niet zozeer de veroorzaker van de problemen, als wel het product ervan. Dat ontslaat hem weliswaar niet van zijn persoonlijke verantwoordelijkheid. Maar die houdt ”Romeo de Tweede” niet wakker, zoals bleek uit een interview met het televisiestation Palma in december 2001, kort nadat de Serviërs een einde hadden gemaakt aan zijn bewind: „Ik heb een rein geweten, ik kan rustig slapen.”