Onderzoek dialectgebruik
Dr. Geert Driessen van onderzoeksbureau ITS in Nijmegen, onderdeel van de Radboud Universiteit, heeft een paar jaar geleden onderzoek gedaan naar het gebruik van dialect onder 35.000 basisschoolleerlingen en hun ouders. Hij constateerde dat het aantal mensen dat nog dialect spreekt, sterk aan het afnemen is.
In 1995 sprak nog 27 procent van de Nederlandse ouders onderling een streektaal of dialect; in 2003 was dit geslonken tot 18 procent – een afname met een derde. Het blijkt dat het Limburgs het meest wordt gesproken door ouders, gevolgd door het Fries, het Zeeuws, het Nedersaksisch en het Brabants.Er bestaat een duidelijke tendens tot afname van het gebruik van nagenoeg alle streektalen en dialecten, zo blijkt uit het onderzoek van Driessen. Het opvallendst is de veranderde positie van het Fries. In 1995 werd nog door 60 procent van de Friese ouders Fries gesproken; in 2003 was dat gedaald tot 41 procent. Het gebruik van het Limburgs bleef daarentegen redelijk stabiel door de jaren heen; in 1995 ging het om 63 procent en in 2003 sprak nog 57 procent van de Limburgse ouders Limburgs.
In het algemeen spreken de kinderen aanzienlijk minder vaak een streektaal of dialect dan hun ouders, stelde Driessen vast. Vooral in het Nedersaksische en Brabantse taalgebied zijn er forse verschillen. Terwijl in 2003 28 procent van de ouders in het Nedersaksische gebied deze streektaal sprak, deed slechts 4 procent van hun kinderen dat. Voor het Brabants gold 12 versus 3 procent. In Limburg en Friesland zijn de verschillen tussen ouders en kinderen echter veel minder uitgesproken.
Opleidingsniveau
Er bestaat een zwakke, negatieve samenhang tussen het spreken van een streektaal of dialect en het opleidingsniveau van de ouders, aldus Driessen. Hoe hoger de opleiding van de ouders, hoe minder ze een streektaal of dialect spreken. In Limburg zijn er weliswaar verschillen naar opleidingsniveau, maar daar wordt in gezinnen met een havo/vwo-opleiding het meeste Limburgs gesproken, terwijl dat in universitair geschoolde gezinnen het minst gebeurt.
Het spreken van een streektaal of dialect pakt voor de taalvaardigheid Nederlands bij sommige streektalen en dialecten positief uit, bij andere juist negatief. Terwijl het effect voor Nederland als geheel onbeduidend is, is dat voor sommige van de taalgebieden veel groter. Opmerkelijk zijn de verschillen tussen Limburg en Brabant. Voor Limburg is het effect positief: naarmate er meer Limburgs wordt gesproken is de taalvaardigheid Nederlands ook beter. Voor Brabant geldt het omgekeerde: in de gezinnen waar het meeste Brabants wordt gesproken is de taalvaardigheid het laagst.