Filosofie achter stamcelonderzoek levensgevaarlijk
Charles Colson
laat zien welke gevaarlijke ideeën schuilgaan achter embryonaal stamcelonderzoek voor medische doeleinden. Het onderscheid tussen menselijk en dierlijk leven wordt ontkend, stelt hij. In een van de zalen van het Amerikaanse senaatsgebouw legt Christopher Reeve een verklaring af ten gunste van embryonaal stamcelonderzoek. Zo zittend in zijn rolstoel, niet meer in staat zelfstandig te ademen, maakt deze voormalige ster uit Superman-films een sympathieke indruk. En dan stelt iemand ineens een ongemakkelijke vraag: „Is het ethisch verantwoord een leven te nemen om ander leven te redden?” Want bij embryonaal stamcelonderzoek worden tenslotte menselijke embryo’s vernietigd. Reeve reageert: „Ik acht het de taak van de regering om zo veel mogelijk goed te doen voor zo veel mogelijk mensen.” Senatoren en journalisten knikken instemmend.
Blijkbaar hadden ze het niet door. Wanneer de regering werkelijk zo veel mogelijk goed deed voor zo veel mogelijk mensen, zou Reeve zelf dood kunnen zijn. Tenslotte kosten zijn therapieën, doctoren, hulpmiddelen en gemotoriseerde rolstoel miljoenen, die ook gebruikt zouden kunnen worden voor basale medische zorg voor honderden arme kinderen.
Natuurlijk kan Reeve het niet opbrengen om alles zelf te betalen - een geluk wanneer de regering zijn advies over zou nemen. Maar dan nog vraagt hij de belastingbetaler om miljoenen te spenderen aan onderzoek naar de behandeling van aandoeningen aan het ruggenmerg. Gegeven het feit dat veel meer Amerikanen vaccinaties nodig hebben dan een behandeling vanwege verlamming, zou een politiek van zo veel mogelijk goed doen aan zo veel mogelijk mensen dan niet inhouden dat het voor onderzoek beschikbare geld gebruikt zou worden voor vaccinaties, in plaats van voor onderzoek naar verlamming?
Ik heb deze schets in toespraken gebruikt, en tot mijn grote schrik kwam ik tot de conclusie dat zelfs christenen instemmend reageren op de redenering van Reeve. Totdat ik uitleg waartoe deze manier van denken leidt. Zijn we allemaal zonder na te denken praktische utilitaristen geworden? Reeve herhaalt de argumenten van Peter Singer, filosoof aan de universiteit van Princeton en uitgesproken aanhanger van de nuttigheidsleer. Singer gelooft dat moraliteit niet beoordeeld kan worden door een transcendente standaard. In plaats daarvan suggereert hij dat we ons bij iedere handeling moeten afvragen of die iets toe zal voegen aan de totale optelsom van blijdschap in de wereld.
Singer gelooft bijvoorbeeld dat ouders hun geld naar honderd Afrikaanse kinderen moeten sturen om die van de hongerdood te redden in plaats van het uit te geven aan een levensreddende operatie voor hun eigen kind. Dat zou de totale blijdschap in de wereld bevorderen. Singer hoont de traditionele leer over de heiligheid van het menselijk leven; zo gelooft hij dat bepaalde mensen -baby’s met aandoeningen in de hersenen bijvoorbeeld- eigenlijk geen echte personen zijn. Hij beweert dat ouders de kans zouden moeten hebben om hun pasgeboren, gehandicapte kinderen te doden (een gezond geadopteerd kind zou een gelukkiger leven hebben). En hij is voorstander van euthanasie voor zieke en oude mensen wier hersenen niet meer goed kunnen functioneren en die anderen tot last zijn.
Dit nu is de filosofie van het grootste goed voor zo veel mogelijk mensen die Christopher Reeve aanneemt. Ik vraag me af of hij weet dat Singer op zijn eerste dag aan Princeton begroet werd door een protestmars van leden van Not Dead Yet (nog niet dood), een groep mensen die -net als Reeve- niet zonder hun rolstoel kunnen. In tegenstelling tot Reeve hadden zij precies door waar Singers leer toe leidt: euthanasie op degenen die als last voor de samenleving worden gezien.
Zijn filosofie leidt ook tot absurditeiten. Omdat hij het unieke van het menselijke leven verwerpt, beweert Singer dat een onderscheid maken tussen mensen en dieren ”rassenleer” is. Zo komt hij -heel logisch- tot de stelling dat er niets moreel verwerpelijks is aan bestialiteit (seks met dieren), een mening die zelfs niet-christenen schokt.
In de nuttigheidsleer ontmoeten we een filosofie die in flagrante strijd is met het christelijk geloof. De Schrift leert dat God de mens naar Zijn evenbeeld schiep en dat Hij elk mens een uniek moreel karakter gaf. Ieder mens, in iedere fase van het leven, heeft intrinsieke en niet slechts instrumentele waarde. Dit betekent dat het nooit goed is om leven te scheppen en dan een mens te doden om een geneesmiddel voor een ander te vinden. Natuurlijk willen we allemaal onze geliefden verlost zien van hun lijden. Maar hoever we heen zijn blijkt wanneer zelfs vele christenen de gevolgen van het praktische utilitarisme niet doorhebben.
Op een bepaalde manier kunnen we Peter Singer dankbaar zijn: hij toont in elk geval tot welke onzinnige conclusies zijn logisch klinkende filosofie leidt. Ik ben tot de conclusie gekomen dat deze tactiek de beste manier is om tot de postmoderne mist door te dringen. Als het bijbels getuigenis waar is, kan bewezen worden dat elk voorstel dat niet met dit getuigenis overeenkomt, irrationeel is.
Zaken van leven en dood, zoals stamcelonderzoek, zullen niet verdwijnen. Als we ons niet verzetten tegen de nuttigheidsleer, zullen de gedragslijnen waar de meesten van ons nu voor terugdeinzen eens, als onze morele gevoelens verdoofd zijn, niet meer dan een schouderophalen veroorzaken. Als ooit de filosofie van zo veel mogelijk goed voor zo veel mogelijk mensen de overhand krijgt, zullen de Christopher Reeves in deze wereld in levensgevaar zijn. En wij allen met hen.
De auteur is columnist van ChristianityToday en werkt mee aan radioprogramma’s in de VS.