Aanpassing onderwijswet biedt kansen
De aanpassingen van de Wet op het onderwijs vormen niet alleen bedreigingen, maar bieden ook kansen, stelt J. Boeve sr.
De Tweede Kamer heeft vorige week ingestemd met een aanpassing van de Wet op het onderwijs. De wijzigingen waar het om gaat zijn: de invoering van minimum opbrengsteisen van het onderwijs, de scheiding van bestuur en toezicht en de aanwijzingsbevoegdheid in geval van wanbeheer. Meerderen hebben aangetoond dat de wijzigingen het onderwijsbestel, c.q. artikel 23 uithollen. Daar ga ik nu niet op in. Maar er is meer te zeggen nu de wet is aangenomen. Ik wil de positieve kanten naar voren halen.In de discussies rondom de invoering van deze wetswijziging lijkt het punt van de opbrengsten iets minder accent te hebben. Het blijkt dat schoolleiders en bestuurders zich weinig systematisch verdiepen in de resultaten van de leerlingen door de jaren heen. Een voldoende of goede score voor Cito of seo (school-eind-onderzoek) doet de aandacht voor een gedegen analyse al snel verdwijnen. Een matige score over drie jaren kan het personeel, de directeur en het bestuur ‘overvallen’.
Het is pure winst als het onderwijs zich (opnieuw) bewust wordt van de opbrengsten, structureel de uitkomsten analyseert en zichzelf vragen stelt. Hoe komen we aan deze resultaten, wat leren we hieruit, hoe borgen we een goede aanpak en verbeteren we een verkeerde? Dit komt de kwaliteit van het onderwijs en dus de leerling, ten goede. En daar gaat het toch om in ons onderwijs.
Belangrijk is dat het onderwijs zich bewust wordt welke invloed het heeft op de opbrengsten. Die aandacht voor kwaliteit past elk onderwijstype.
Dit relatief nieuwe terrein vraagt om reflectie van de leerkrachten op hun gedrag, op collegiale samenwerking, om samen met de directeur en het bestuur het onderwijs aan de school te maken. Wat een pracht stimulans, kans voor de onderwijsontwikkeling en allen die daarop betrokken zijn.
Het tweede punt –de scheiding van bestuur en toezicht– lijkt meer aandacht te krijgen. Niet vreemd als we bedenken dat dit punt voor menig bevoegd gezag voelt alsof er opnieuw aan zijn stoelpoten wordt gezaagd. Was het nog maar kortgeleden de verplichting om de medezeggenschapsraad in te voeren, nu volgt een andere ‘tegenmacht’ op bestuurlijk niveau, een toezichthoudend orgaan. Het bevoegd gezag, vanouds toch dé autoriteit, lijkt opnieuw te moeten inboeten aan gezag. Maar is dat straks in de praktijk ook het geval?
Sinds de invoering van de lumpsum, de decentralisatie van verantwoordelijkheden naar lagere organen en dergelijke, hebben besturen zich gebogen over de vraag op welke wijze zij de slag konden maken naar beleidsmatig besturen. Als de inspectie nu voor een gesprek komt, spreekt ze met het bestuur –als het verantwoordelijke orgaan– en niet meer zoals voorheen met de directeur (Toezichtkader 2009). De ervaringsgegevens wijzen erop dat de ‘kwaliteit’ van het bestuur er nu, meer dan voorheen, toe doet. Doet het bestuur de goede dingen en doet het die goed? Ook een bestuur moet zichzelf de spiegel voor durven houden.
De rol van een toezichthouder is toch een wat andere. De toezichthouder kijkt met een zogenaamde helikopterview. Hij heeft daardoor overzicht en is dus meer op afstand. Dat bevordert een meer objectieve kijk op de materie. Het houdt de discussies open en bevordert transparantie van het beleid.
Deze wetswijziging is een stimulans om het besturen op hoog niveau te brengen en/of te houden. Immers, de wetgever schrijft geen apart model voor. Besturen mogen zelf besluiten hoe ze de scheiding invoeren. Ook binnen het bestuur kan die scheiding ingevoerd worden. Is dat een aantasting van uw bestuurlijke verantwoordelijkheid? Wat niet geboden wordt is daarmee niet verboden. Prachtkansen voor besturen om zelf met initiatieven te komen met een voor hen passende oplossing. De wetgever heeft met deze wijziging de randvoorwaarden voor een krachtig, transparant en open bestuur geformuleerd. Dat moet de leerling wel ten goede komen! Wat mij betreft: kansen voor de besturen en de adviseurs.
Loze zinsnede
Als het onderwijsveld bovengenoemde zaken professioneel en gedegen oppakt, en dat doet het, verwordt de derde wijziging op de onderwijswet tot een loze zinsnede. Daar ligt de derde kans. Een mooie uitdaging om minister Plasterk te bewijzen dat het onderwijsveld zijn verantwoordelijkheid kan en wil dragen. Deze wetswijzigingen moeten bijdragen aan de verhoging van de onderwijskwaliteit. Kansen en stimulansen worden ontegenzeggelijk geboden, hoewel de schijn van een verborgen agenda daarmee niet wegvalt. Het blijft nodig om voortdurend alert te zijn op regelgeving van deze minister.
Om dit (wan)beleid van de overheid te keren is echter meer nodig dan onder anderen Kamerleden hebben ingebracht. Dat vraagt om ‘knieënwerk’ van ieder die op het bijzonder onderwijs is betrokken.
De auteur is senior managementadviseur bij Driestar Managementadvies. Hij schrijft dit artikel op persoonlijke titel.