Er gaat niets boven Groningen
De geschiedschrijving over de provincie Groningen mag zich in een grote bloei verheugen. De onvolprezen Groninger Historische Reeks telt inmiddels 36 delen. Jongste vrucht van de Groninger historiografie is de driedelige ”Geschiedenis van Groningen”. Met deze uitgave wil Stichting Erven A. de Jager de belangstelling voor de Groninger geschiedenis bevorderen.
Aan het nieuwe driedelige handboek ”Geschiedenis van Groningen” heeft een keur van auteurs meegewerkt. De serie is anders van opzet dan de uit 1976 daterende ”Historie van Groningen. Stad en Land”, die verscheen onder redactie van de Groninger rijksarchivaris W. J. Formsma. Lag daar het accent op de politieke en de institutionele geschiedenis, nu is gekozen voor een integrale benadering. Dat betekent dat veel aspecten van het verleden zo veel mogelijk in hun onderlinge samenhang worden beschreven. Ook besteden de auteurs meer dan voorheen aandacht aan de geschiedenis van cultuur en mentaliteit.Het eerste deel beschrijft de geschiedenis van de prehistorie tot en met de middeleeuwen, de geleidelijke vorming van Stad en Ommelanden als landschappelijke en politieke eenheid en de wijze waarop mensen van toen vorm aan hun bestaan hebben gegeven. Behalve politieke, bestuurlijke en sociaal-economische ontwikkelingen komt de invloed van de moderne devotie op de hervormingen van het Groninger kloosterleven aan de orde. In de late vijftiende eeuw ontwikkelde de abdij van Aduard zich tot een centrum van geleerdheid.
Vanzelfsprekend wordt er ook aandacht besteed aan de relatie tussen de stad Groningen, sinds de dertiende eeuw een handels- en marktcentrum, en de Ommelanden. De spannende verhouding tussen die twee is eeuwenlang een rode draad in de geschiedenis van de provincie geweest. Tevens geven de auteurs inzicht in het leven van de adel op het platteland en van de stedelingen. Hun leven werd niet zelden bepaald door ziekte en geweld. Aangrijpend voorbeeld is de pest of zwarte dood, die van 1345 tot 1351 in Europa rondwaarde en ook in Stad en Ommelanden dood en verderf zaaide.
Reformatie
Overheidsbemoeienis is van alle tijden, en ze was er dus ook in de middeleeuwen. Zo waren in het Groninger Stadboek van 1425 bepalingen opgenomen over de tijdstippen van eten en drinken bij doopfeesten, bruiloften en begrafenissen. Daarmee wilde het stadsbestuur al te hoge kosten voorkomen waardoor mensen aan de bedelstaf zouden kunnen raken. Een fraai voorbeeld van goedbedoelde overheidsbemoeienis, en in hogere zin een teken dat de overheid ons inderdaad ten goede is gegeven.
In het tweede deel wordt het tijdvak 1500-1800 beschreven. Dit was een buitengewoon belangrijke periode voor de geschiedenis van Stad en Ommelanden. In deze periode vond namelijk de geleidelijke inweving van het gewest Groningen in de Nederlandse geschiedenis plaats. Van een aan de uiterste noordwestrand van het Duitse Rijk gelegen regio – in 1536 hadden Stad en Ommelanden keizer Karel V als hun landsheer erkend – werd Groningen, als gevolg van de Reformatie en de strijd tegen Spanje, de verst afgelegen provincie van een onafhankelijke staat. Het begin van dit integratieproces kan gedateerd worden in 1594: in dat jaar werd het gewest Groningen onder de naam Stad en Lande een van de zeven gewesten van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Als zodanig nam het voorgoed deel aan de Nederlandse geschiedenis, hoe afgelegen –zowel feitelijk als in de beleving van Groningers en niet-Groningers zelf– het gewest ook mocht zijn. Die tegenstelling tussen Groningen en het Westen is tot ver in de twintigste eeuw aanwezig gebleven.
In de periode 1594-1800 was er weliswaar sprake van toenemende integratie van Stad en Lande met de Republiek, maar dat betekende niet dat de aloude tegenstelling tussen de Stad en Ommelanden was verdwenen. Intern bleef de provincie verdeeld. De soevereine stad Groningen, die de helft van de staten van het gewest uitmaakte en ruim een derde van het grondgebied van de toenmalige provincie bezat, bleef een dominante positie innemen. Feitelijk was hij een stadstaat, een unicum in de Republiek.
In elf bijdragen worden de ontwikkelingen in Stad en Lande en de geleidelijke vervlechting met de Nederlandse geschiedenis geschetst. Afzonderlijk noem ik de bijdrage van Boels en Feenstra over de regentenheerschappij en economische recessie in de jaren 1660-1749. Daarin hebben de schrijvers, met het oog op het concept van integrale geschiedschrijving dat aan dit overzichtswerk ten grondslag ligt, zowel paragrafen over landbouw en veenkoloniën als over bestuur en kerkelijke ontwikkelingen bijeengebracht.
Zelfbewustzijn
In 1798 werd de oude provincienaam Stad en Lande vervangen door Groningen. Het derde deel beschrijft de ontwikkelingen sinds die tijd tot vandaag. Het is een tijd van voortgaande integratie met de rest van Nederland. Ontwikkelingen zoals de verzuiling volgen het gangbare Nederlandse patroon.
Aan de orde komen de Groningse landbouw en de negentiende-eeuwse kerkelijke en theologische ontwikkelingen als de Afscheiding (1834) en de Groninger richting. Het is opvallend dat deze twee uiteenlopende richtingen met een landelijke uitstraling hun wortels in Groningen hadden. Dit alles wordt goed en deskundig beschreven.
Na de Tweede Wereldoorlog raakte Groningen in een economische crisis. Door middel van industrialisatie en spreiding van rijksdiensten trachtte men de crisis te overwinnen. De wijze waarop men deze vernieuwingen wilde doorvoeren maakt duidelijk dat Groningen, ondanks alle integratie met Nederland, toch een unieke provincie was en is. Uniek bijvoorbeeld vanwege het hier in de jaren zeventig nog sterk levende communisme, waarvan Fré Meis een spraakmakende woordvoeder was.
Interessant is ook de beschrijving van een nieuw Groninger zelfbewustzijn in de afgelopen decennia. Wilden Groninger bestuurders zich tegenover Den Haag lange tijd nog wel eens een slachtofferrol aanmeten, de afgelopen jaren heeft men dit achter zich gelaten, wat op speelse wijze tot uiting komt in de sinds 1989 uitgedragen slogan ”Er gaat niets boven Groningen”. Tegen deze slogan is in ieder geval in geografische zin niets in te brengen. En een rechtgeaarde Groninger zal deze leus ook graag in andere opzichten onderschrijven!
Auteurs en uitgever mogen een gerechtvaardigde trots koesteren: de auteurs vanwege hun kwalitatief hoogstaande bijdragen, de uitgever vanwege de uitzonderlijk fraaie vormgeving en de schitterende illustraties. Een bijzonder woord van waardering heb ik voor de Stichting Erven A. de Jager, die het mogelijk maakte dat dit historische drieluik voor de relatief lage prijs van 35 euro per deel op de markt kon worden gebracht.
N.a.v. ”Geschiedenis van Groningen”, deel I: Prehistorie-Middeleeuwen, deel II: Nieuwe Tijd, deel III: Nieuwste Tijd-Heden; onder redactie van M. G. J. Duijvendak, H. Feenstra, M. Hillenga en C. G. Santing; uitg. Waanders, Zwolle, 2008-2009; ISBN deel 1: 978 90 400 8539 0; 393 blz.; ISBN deel 2: 978 90 400 8540 6; 443 blz.; ISBN deel 3: 978 90 400 8541 3; 441 blz.; € 35,00 per deel.