Overzomeren
Circa 2 tot 3 miljoen; dat is de geschatte omvang van de ganzenpopulatie die jaarlijks Nederland aandoet. Veel mensen zal het weinig zeggen. Zo veel van die gakkende, waggelende tweevoeters in een natuurrijk landje; waarom niet?
Heel anders ligt dat voor agrariërs die hun bedrijf runnen in de directe nabijheid van beschermde natuurgebieden. De schade die ganzen toebrengen aan hun boerenbedrijf is enorm. Gras dat eigenlijk is bedoeld voor koeien wordt massaal weggevreten, waardoor de boer zijn vee in een andere weide moet laten grazen. Het gras dat overblijft, is doordrenkt van ganzenmest en na inkuiling voor koeienconsumptie ongeschikt.Een boer uit Baal haalde vorige week het nieuws toen hij uit frustratie over het ganzenprobleem vier dode ganzen kruisigde en aan de rand van zijn akker ophing. Tamelijk extreem inderdaad, maar de radeloosheid die achter zo’n actie schuilgaat, leeft breder onder agrariërs. Een boer uit Reeuwijk verhaalt vandaag in deze krant hoe zijn opvolger de boerderij door de ganzenoverlast noodgedwongen naar Friesland verplaatst.
Vooral de schade van overzomerende grauwe ganzen rijst de laatste jaren de pan uit. Zo hadden de beleidsmakers het niet bedacht. Om de gans, officieel een trekvogel die alleen in Nederland overwintert, de in het kader van Europese regelgeving benodigde bescherming te bieden én de boeren te vriend te houden, besloot het ministerie enkele jaren terug tot het foerageerbeleid. De gans kreeg 80.000 hectare toebedeeld waar hij ’s winters met rust gelaten zou worden; 50.000 van natuurbeschermers en –via een financiële tegemoetkoming– 30.000 van boeren. Die 30.000 hectare, zo was de gedachte, kon ’s zomers als de gans het voor gezien hield, gewoon als weidegrond worden gebruikt.
Zo liep het dus niet, want behalve er te overwinteren, blijkt de gans in Nederland ook te overzomeren. Vorig jaar kostte dat de overheid 1,24 miljoen euro aan schade-uitkeringen.
Het heeft iets vernederends te moeten erkennen dat een beleid dat op de tekentafel zo degelijk oogde, zo anders uitpakt dan verwacht. De mens wordt op zijn plaats gezet als de natuur, de gans incluis, zich niet ontwikkelt op de manier die de bioloog met het oog op zijn modellen en observaties verwacht.
Overigens is daarmee allerminst gezegd dat boeren de ganzenschade maar voor lief moeten nemen. Het gezegde ”’t is de natuur” gaat hier niet op, want behalve ”de natuur” is hier ook ”de mens” aan het werk.
Het beheren van de ganzenpopulatie is sinds de Flora- en faunawet van 2002 de taak van de provincies. Zij delegeerden deze taak aan faunabeheereenheden, die echter door de snelheid waarmee de wet van kracht werd pas na jaren uitgroeiden tot factor van betekenis. Een aantal jaar is de ganzenpopulatie in Nederland daardoor nogal ad hoc beheerd; iets wat trouwens her en der nog steeds het geval is. Zo worden het weghalen van eieren en het verjagen of desnoods afschieten van ganzen in sommige delen van Nederland gezien als legitieme ingrepen, maar zijn ze elders ”not done”. Effectieve en onder omstandigheden goed te billijken maatregelen blijven door het ontbreken van regie zodoende onbenut.
Natuurbeschermingsorganisaties zien nogal eens kans om beheersmaatregelen, zoals vangacties, waartoe na rijp beraad is besloten via de rechter terug te draaien. Ook dat laat zien dat de ganzengroei niet iets is dat boeren nu eenmaal overkomt. Zo bekeken verdient het ganzenvraagstuk beslist een hogere plek op de politieke agenda. Schade waaraan is bijgedragen door politieke, ideële en maatschappelijke keuzes kan immers niet alleen worden afgewenteld op degene die daarvan de dupe is, in dit geval de boer.