Genesis 1: literair én letterlijk
In het kader van het Darwinjaar is er veel aandacht geschonken aan het karakter van de eerste hoofdstukken van de Bijbel. Moeten wij die letterlijke lezen?
Tal van theologen, niet alleen van buiten maar ook van binnen de gereformeerde gezindte, beantwoorden deze vraag ontkennend. Theologen binnen de gereformeerde gezindte plegen daarbij wel de evolutieleer af te wijzen. De schepping wordt door hen niet vanuit het toeval verklaard en de schepping van de mens wordt als een afzonderlijke daad gezien. Aan de historiciteit van de zondeval wordt vastgehouden, maar Genesis 3 biedt niet zozeer een historisch verslag van de zondeval als wel een figuratief verslag van de historische zondeval.Meerdere argumenten worden ter verdediging van de genoemde visie gehanteerd; zowel historische als exegetische. Wat betreft het eerste: in allerlei artikelen en boeken wordt gesteld dat de gedachte dat de wereld in zes dagen is geschapen pas na de verlichting in reactie op geologische modellen opkwam. Hetzelfde zou gelden voor de ouderdom van de aarde.
Nu is met een beroep op de kerkgeschiedenis de waarheid of onjuistheid van een visie niet bewezen of weerlegd. Uiteindelijk is de Schrift zelf de norm. Dat maakt bestudering van de kerkgeschiedenis niet onbelangrijk. Van belang is wel dat dan de bronnen eerlijk worden weergegeven. De bundel ”Coming to Grips with Genesis” onder redactie van Terry Mortenson en Thane H. Ury bevat zowel kerkhistorische als exegetische bijdragen. En de Australische oudtestamenticus Andrew S. Kulikovsky schreef een Bijbelse theologische studie over schepping, zondeval en herschepping. Ik geef de belangrijkste gedachten uit deze beide werken weer.
Geschapen tijd
In de eerste eeuwen van haar bestaan heeft de kerk de in de Griekse filosofie algemeen aanvaarde gedachte van een eeuwig bestaan van de materie afgewezen. God schiep de wereld uit het niets. Heel nadrukkelijk stelde Augustinus dat niet alleen de materie maar ook de tijd door God is geschapen.
Beïnvloed door het neoplatoonse denkklimaat was het voor Augustinus moeilijk om zich voor te stellen dat de onveranderlijke God de wereld schept. Dat laatste betekent immers verandering. Toch leerde Augustinus op dit punt voor het Schriftgetuigenis buigen. In het feit dat hij meende dat de schepping feitelijk in één moment heeft plaatsgevonden zien we dat hij zich niet volledig aan het neoplatonisme heeft kunnen ontworstelen. Wie echter Augustinus aanvoert als iemand bij wie er openingen zijn voor de gedachte dat het werk van de schepping miljoenen jaren in beslag nam, doet de geschiedenis wel geweld aan.
Calvijn wees zonder hem met name te noemen in zijn commentaar op Genesis 1:5 de visie van Augustinus trouwens met kracht van de hand. Augustinus’ zienswijze is altijd een minderheidspositie in de kerk geweest. De letterlijke opvatting van Genesis 1 werd zeer breed aanvaard.
Augustinus ging er wel van uit dat de aarde in zijn tijd ruim 4000 jaar oud was. Deze visie op de ouderdom van de aarde is tot aan de verlichting gemeengoed geweest in de kerk. Zoals Augustinus Egyptische bronnen bekritiseerde waarin over honderdduizenden jaren werd gesproken, deed zijn geestelijke zoon Pascal dat in de zeventiende eeuw met Chinese bronnen die over een hoge ouderdom van aarde spraken.
Klooftheorie
Pas aan het einde van de achttiende eeuw gaat men binnen de kerk vragen stellen bij de jonge ouderdom van de aarde en wel omdat men onder de indruk is van geologische ontdekkingen die op een hogere ouderdom lijken te wijzen. Thomas Chalmers, de grondlegger van de Free Church of Scotland, stelt de zogenaamde klooftheorie op. Tussen Genesis 1:1 en Genesis 1:2 zou een grote tijdskloof zijn. Genesis 1:1 wordt daarbij gelezen als: „De aarde werd woest en ledig.”
Anderen stellen dat de dagen van Genesis 1 slaan op lange tijdsperioden die ongeveer parallel lopen met de geologische tijdtafel. Deze visie komen we bijvoorbeeld bij Charles Hodge en Benjamin B. Warfield tegen. Een argument dat daarbij vaak is gebruikt, is dat de schepping niet minder dan de Schrift bron van openbaring is. Echter, de spraak van de schepping kan slechts in het licht van Gods Woord juist worden verstaan en we mogen de algemene openbaring al helemaal niet gelijk stellen met wetenschappelijke modellen. Principieel moet het getuigenis van de Schrift boven wetenschappelijke modellen staan.
Literair
Onmiskenbaar is Genesis 1:1-2:4 een Bijbelgedeelte met een hoog literair gehalte. Wie daaruit concludeert dat het niet om historie gaat, moet ook de historiciteit van menige andere Bijbelse geschiedenis loslaten. In ieder geval is het niet geloofwaardig om de openingshoofdstukken van Genesis 1 figuratief te lezen en de daarop volgende niet. Zeker is wel dat het eerste hoofdstuk van Genesis niet als poëzie maar als proza moet worden gelezen. In Genesis 1 wordt voor het overgrote deel een voor proza kenmerkende werkwoordsvorm gebruikt.
Daarnaast is er nog een literair argument (dat overigens in de beide werken niet wordt genoemd) en dat is het voorkomen van het lidwoord en van twee woorden die wel als proza-artikels worden betiteld. Bedraagt het percentage van deze woorden op het totaalaantal woorden minder dan 5 procent, dan mag je aannemen dat de tekst een poëtisch karakter draagt; is het hoger dan 15 procent, dan gaat het zonder meer om proza. In het geval van Genesis 1 ligt dat zelfs boven de 25 procent. In een prozatekst betekent ook, afgezien van de uitdrukking ”te dien dage”, het Hebreeuwse woord ”joom” altijd een letterlijke dag.
Wereldwijde zondvloed
Het is niet verwonderlijk dat wie Genesis 1 niet letterlijk leest, ook vragen krijgt bij de historiciteit van daarop volgende hoofdstukken. Een van die vragen is of de zondvloed een wereldwijd of een lokaal karakter had. Telkens weer komen we in de beschrijving van de zondvloed de woorden ”geheel” en ”alle” tegen. Wie aan een lokale vloed denkt, doet de tekst geweld aan. Menigmaal is trouwens de wereld door regionale rampen getroffen, maar een wereldomvattende ramp is er in overeenstemming met Gods belofte niet meer geweest.
In ”Coming to Grips with Genesis” zoekt men de oplossing voor de vragen van de geologie niet in de laatste plaats in de gevolgen van een wereldwijde zondvloed. Ik zou daarnaast nog willen wijzen op het feit dat wij bij de aarde in het licht van wetenschappelijke modellen van een schijnbare ouderdom moeten uitgaan.
Nieuwe woestheid
Een vraag die ook in verband met de eerste hoofdstukken van de Bijbel moet worden gesteld is of de dood pas na de zondeval de schepping aantastte. Daarbij moeten we een verschil maken tussen de planten- en de dierenwereld. In Genesis 1 wordt over zaad van bomen en andere planten gesproken. Zonder meer wordt van het sterven en ontkiemen van zaad, ook vóór de val, uitgegaan.
In Romeinen 8 zegt Paulus dat de gehele schepping zucht omdat ze aan dienstbaarheid onderworpen is. Calvijn schrijft expliciet het voorkomen niet alleen van doornen en distels, maar ook het feit dat de dieren een nieuwe woestheid hebben gekregen, aan de zondeval toe. Wat Calvijn betreft kunnen we niet alleen naar zijn commentaar maar ook naar zijn preken over Genesis verwijzen. Bij de Banner of Truth verscheen in dit jaar –dat naast het Darwinjaar ook het Calvijnjaar is– voor het eerst een Engelse vertaling van Calvijns preken over de eerste elf hoofdstukken van Genesis.
Hoe het feit dat vóór de zondeval de werkelijkheid een geheel ander karakter had vertaald moet worden naar wetenschappelijke modellen, lijkt mij een niet zo eenvoudig te beantwoorden vraag. Travis R. Freeman verdedigt in zijn bijdrage over de geslachtsregisters in Genesis de stelling dat er geen namen zijn weggelaten. Ik zou daar voorzichtiger in willen zijn. Overigens blijft ook dan staan dat de aarde jong is. Bij het boek van Kulikovsky plaats ik de kanttekening dat wel heel weinig ingehouden over de scheppingsopdracht van de mens wordt gesproken. Het geluid dat wordt gegeven is meer neocalvinistisch dan Bijbels.
Wie Bijbels over de scheppingsopdracht van de mens spreekt, moet bedenken dat de schepping zelf als een tempel wordt getekend. De dienst van de mens daarin is een priesterdienst. Dat maken onder andere de woorden ”bouwen” en ”bewaren” duidelijk. Het betekent dat in het bewaren van de schepping de band met God Zelf voorop moet staan.
N.a.v. ”Coming to Grips with Genesis. Biblical Authority and the Age of the Earth”, door Terry Mortenson en Thane H. Ury (red.); uitg. Masterbooks, Green Forest, Arizona, 2008; ISBN 978 0 89051 548 8; 486 blz.; $ 13,59;
”Creation, Fall, Restoration. A Biblical Theology of Creation”, door Andrew S. Kulikovsky; uitg. Christian Focus Publications, Fearn, Tain, Schotland, 2009; ISBN 978 1 84550 446 5; 312 blz.; â 11,99;
”Sermons on Genesis. Chapters 1-11”, door J. Calvijn; Engelse vertaling van dr. Rob Roy McGregor; uitg. Banner of Truth, Edinburgh, 2009; ISBN 978 1 84871 038 2; 888 blz.; â 20,-.