Ruimte in AWGB kan blijven
De Tweede Kamer bespreekt na de zomer het advies van de Raad van State over herziening van de AWGB. Aanleiding is kritiek van de Europese Commissie op de uitzonderingspositie van kerkgenootschappen. Sytse de Jong noemt de reactie van de Duitse regering op soortgelijke bedenkingen een voorbeeld voor Nederland.
Inmiddels anderhalf jaar geleden heeft de Europese Commissie Nederland gemaand de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) onder de loep te nemen. Deze wet zou instellingen op godsdienstige en levensbeschouwelijke grondslag te veel ruimte bieden het beginsel van gelijke behandeling te negeren.Bij de totstandkoming van de AWGB heeft de Nederlandse wetgever destijds nadrukkelijk willen aangeven hoe bepaalde grondrechten doorwerken in de verhoudingen tussen burgers en hun organisaties onderling. Gekozen is voor een uitwerking van het gelijkheidsbeginsel die recht moet doen aan door andere grondrechten beschermde belangen.
In de concrete uitwerking betekent dat onder meer een uitzonderingsbepaling die een aantal werkgevers de gelegenheid biedt eisen te stellen die gelet op het doel (voor het onderwijs: de grondslag) van de instelling nodig zijn voor de vervulling van een functie. Deze eisen kunnen leiden tot onderscheid, maar niet op grond van het enkele feit van in de wet genoemde verbodsgronden als godsdienst, geslacht of homoseksuele gerichtheid.
De Europese Commissie betwijfelt of de AWGB met deze uitzonderingen het beginsel van non-discriminatie wel strikt genoeg hanteert. De Europese Kaderrichtlijn voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, het toetsingskader voor nationale wetgeving, zou een beperkter uitleg voorschrijven.
Door het kabinet om advies gevraagd stelt de Raad van State voor de AWGB aan te passen. De omstreden constructie van toetsing aan het ”enkele feit” moet plaatsmaken voor een tekst die meer duidelijkheid biedt.
Met reden lijkt het uitgelekte advies van de Raad van State geen verdere aanscherping van de AWGB in te houden. Hoewel de Europese Commissie meent een zorgvuldig evenwicht na te streven tussen het beginsel van gelijke behandeling en respect voor andere rechten en vrijheden, lijken grenzen die zij aanwijst voor de uitzonderingsbepalingen mij te eng.
Autonomie
Voor de Nederlandse situatie kan het dienstig zijn om naar Duitsland te kijken. Ook daar is de ruimte in het geding om op het vlak van de arbeid eisen te stellen die kunnen leiden tot het afwijzen van personen. De Europese Commissie heeft tegelijk met de AWGB ook de Duitse wetgeving om gelijke behandeling te garanderen kritisch beschouwd.
Onder meer de vraag is aan de orde hoeveel ruimte de Kaderrichtlijn laat voor onderscheid wegens „de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteiten of de context waarin deze worden uitgeoefend.” Het Allgemeines Gleichbehandlungsgesetz, de Duitse tegenhanger van de AWGB, geeft kerkgenootschappen en daaraan gelieerde instellingen namelijk de mogelijkheid de kring van ”gerechtvaardigde beroepsvereisten” behoorlijk ruim te trekken op grond van hun grondwettelijk gegarandeerde autonomie.
Volgens Brussel moeten de gestelde eisen echter rechtstreeks zijn te herleiden tot concrete beroepsmatige bezigheden. Naar de mening van verschillende auteurs in binnen- en buitenland is dat een te beperkende uitleg. De wezenlijke meerwaarde van de uitzonderingen voor kerkgenootschappen en aanverwante instellingen is te vinden in de erkenning van het belang van de collectieve omkadering waarbinnen de uitoefening van het beroep plaatsvindt. Om die reden houden beroepsvereisten meer in dan alleen activiteiten die het stempel vakmatig kunnen krijgen.
Een voorbeeld is dat van een hoogleraar Nieuwe Testament die zijn vak niet meer mocht doceren nadat hij openlijk afstand had genomen van het christelijke geloof. Na een jarenlange procedure stelde het Duitse constitutionele hof in oktober 2008 de Universiteit Göttingen in het gelijk. Als werkgever mag deze eisen dat de werknemer het genoemde vak ”bekenntnisgebunden”, ofwel vanuit de geloofsovertuiging dient uit te oefenen.
Preambule
De reactie uit Berlijn op de kritiek uit Brussel is kort en krachtig. De Duitse wetgeving houdt rekening met de bijzondere betekenis van de grondwettelijk gegarandeerde autonomie van kerkgenootschappen. De bepaling beweegt zich volgens de Duitse regering binnen de speelruimte die lidstaten met het oog op grondwettelijke verplichtingen in de Kaderrichtlijn hebben gekregen.
Bovendien verwijst de Duitse regering naar de preambule van de Kaderrichtlijn. Deze vermeldt dat de Europese Unie uitdrukkelijk heeft verklaard de status te eerbiedigen die kerken en religieuze verenigingen en gemeenschappen volgens het nationale recht in de lidstaten hebben, daaraan geen afbreuk te doen en evenzeer de status van levensbeschouwelijke en niet-confessionele organisaties te eerbiedigen.
De preambule verklaart, voor geen misverstand vatbaar,: „In dit verband kunnen de lidstaten specifieke bepalingen handhaven of vaststellen inzake de wezenlijke, legitieme en gerechtvaardigde beroepsvereisten die voor de uitoefening van een beroepsactiviteit kunnen worden verlangd.”
Het kabinet zou er goed aan doen het Duitse voorbeeld te volgen. Onder het dak van de AWGB hoort ook de erkenning van andere grondrechten een ruimhartig thuis te vinden. Het zomerreces is voor het kabinet een mooie periode eens contact te leggen met Berlijn. Zo veel tijd, we spreken over de zomer van 2008, heeft de Bondsregering trouwens niet nodig gehad om de Europese Commissie van antwoord te voorzien.
De auteur is wethouder in Staphorst en wetenschappelijk onderzoeker in deeltijd aan de Rijksuniversiteit Groningen.