Postmoderne vertwijfeling geen lot
Postmoderne twijfel aan de waarheid van het christelijk geloof is geen lot waar je niet aan ontkomt, reageert Liesbeth van Klinken-Rijneveld op de column ”Ik twijfel dus ik geloof” van Jan-Kees Karels (RD van dinsdag). Er is hoop te midden van de twijfel, omdat God er is.
In de column ”Beeldenstorm” suggereert Jan-Kees Karels een relatie tussen orthodox-bevindelijke twijfel en postmoderne twijfel. Beide richten zich op de subjectieve kant van het geloof en beseffen „dat ‘objectief’ geloof geen geloof is.” Verschil is dat de postmoderne nadruk op het subjectieve voortkomt uit twijfel aan de (kenbaarheid van de) objectieve waarheden zelf, terwijl de orthodox-bevindelijke subjectiviteit de waarheden niet genoeg acht.Postmoderne twijfel komt veel voor in orthodox-bevindelijke kring, maar er wordt nauwelijks over gepraat. Alleen jongeren mogen onevenwichtig zijn. Als je eenmaal maatschappelijke taken op je neemt en een gezin sticht, moet je je verantwoordelijker gedragen. Er wordt in de gemeente dan ook weinig mee gedaan.
Mijns inziens is hier sprake van een pastorale nood en voor veel hoger opgeleiden is dit een reden waarom ze onzeker blijven en vervallen in vriendelijke passiviteit. Te weinig wordt onderkend dat dit niet in de eerste plaats uit orthodox-bevindelijke twijfel voortkomt, maar (ook) uit onzekerheid over de waarheid zelf.
Jan-Kees Karels parafraseert Boele P. Ytsma in zijn beschrijving van postmoderne twijfel heel treffend. Het is „een sfeer, een wereld waar je in verzeild raakt.” Het gaat om een sfeer, niet zozeer opgeroepen door een frontale aanval op geloofswaarheden, maar door suggesties.
Slachtoffer
Gezien postmoderne opvattingen over ons kennen, is een frontale aanval ook niet mogelijk. De twijfel, die vaak begint met de suggestie dat het onwaarschijnlijk is dat ”wij” als enigen de waarheid hebben, haakt zich langzamerhand overal aan vast. Een postmoderne geloofscrisis kenmerkt zich door gebrek aan overzicht, orde, ijkpunten en prioriteiten en door de twijfel of deze herkregen kunnen worden zonder de werkelijkheid een systeem op te dringen.
Niet alleen suggestie is kenmerkend voor het postmodernisme, maar ook gepolijst woordgebruik. Wat gebeurt er bij de woorden waarmee Jan-Kees Karels Ytsma parafraseert: „Ongewild en ongedacht kom je erin terecht. Het is geen kwaadaardigheid, geen opzet of plan, maar een lot”? De vraag naar de legitimiteit van de twijfel wordt onderdrukt, terwijl dat een heel belangrijke is. Want iets wat we niet kunnen, kan wél tot onze verantwoordelijkheden behoren. Onze verantwoordelijkheden vloeien voort uit onze plichten, niet uit onze mogelijkheden.
Het woord ”lot” suggereert verder niet alleen een waardevrij gebied, er valt ook niet aan te ontkomen. Je bent slachtoffer. Leg je erbij neer en richt je op wat je overhoudt: je (subjectieve) spiritualiteit en het christelijke leven (waar postmoderne gelovigen voorbeeldig in zijn). Hoewel ”lot” in eerste instantie weldadig aandoet voor mensen die zich ongemakkelijk voelen in de wereld waarin ze verzeild raakten, is het een uitermate depressief woord. Het laat geen ruimte voor de Geest.
Opgelucht
Postmoderne gelovigen als Ytsma zijn tevreden met een eindstadium van zoeken. Zij definiëren hun geloven als ”zoekend geloven”. Meer is niet mogelijk. Het is naïef, bekrompen of hoogmoedig om dat te denken dat dat zou kunnen. Dat weet je als je een dergelijke diepgaande crisis hebt meegemaakt.
Ook hier het gepolijste woordgebruik. Geloven is zoeken. Ytsma wil vooral aangeven wat hij níét bedoelt: in het christelijk geloof gaat het niet om weten. Het is niet nodig je over te geven aan objectieve feiten, die voor jou onzekerheden zijn geworden. Ik heb de indruk dat hij opgelucht is, omdat hij zich van de norm ontdaan heeft te móéten geloven. Hij faalt niet langer. Hij heeft het gevonden: hij zoekt. Er zit iets triomfantelijks in een term als ”post-conventioneel geloven”.
In tegenstelling tot de geloofscrises van orthodox-bevindelijken, speelt de geloofscrisis van een postmoderne twijfelaar zich af op de overgang tussen twee paradigma’s. In de ene wereld gaat het om feiten, orde en zekerheden die ontleend worden aan de openbaring. In de andere spelen veel goede dingen een rol: zoeken, het hier en nu van het Koninkrijk van God en de centraliteit van Jezus’ onderwijs en voorbeeld. Zekerheid is hierin echter niet haalbaar en hoeft dat ook niet te zijn.
Centrale heilsfeiten
Ik heb de indruk dat in de gereformeerde gezindte heel wat postmoderne twijfelaars rondlopen die meer moeite hebben met de vraag of we wel iets ”waars” over God kunnen zeggen, dan met de toe-eigening. Met Jan-Kees Karels hoop ik dat vragen rondom de feitelijkheid en kenbaarheid van de waarheid in de reformatorische kerken worden besproken. En ik hoop dat wordt geproclameerd en beargumenteerd dat de Bijbel ware dingen zegt over God. Want er is hoop voor deze twijfelaars. Het werk van de Geest overstijgt het ”lot”.
Laten we beginnen om de feiten van kruis en opstanding te onderzoeken, zowel intellectueel als meditatief. Zoek argumenten voor deze meest centrale heilsfeiten. Als die zeker zijn, heeft dat enorme gevolgen voor de rest van ons leven en voor de geloofwaardigheid van andere Bijbelse waarheden.
Laten we ook nederig zijn en beginnen met schuld belijden en vergeving zoeken in het bloed van Jezus. Want als bepaalde dingen over God waar zijn, doen we Hem oneindig tekort met elke onzekerheid daarover, ook al overkomt die onzekerheid ons. Er is veel meer reden om onszelf te wantrouwen dan God.
En laat ieder geloven dat God er is en dat Hij een Beloner is van degenen die Hem zoeken.
De auteur studeerde cultuurgeschiedenis en theologie.