Binnenland

Injecteren en informeren

Hoog zweeft de injectienaald boven het bed. In de hand van de studente die ’m vasthoudt, beschrijft hij door de lucht wijde cirkels om uiteindelijk neer te komen op een beschermde plek in het bovenbeen van een andere studente, een denkbeeldige patiënt. Gaat het volgens de regels? „Ik denk dat de patiënt zo de schrik van zijn leven krijgt.”

30 June 2009 07:57Gewijzigd op 14 November 2020 08:14
Injectienaald. - Foto ANP
Injectienaald. - Foto ANP

„Moeten we nog met elkaar beginnen?” vraagt docente verpleegkundige vaardigheden Riet Lenaerts van de Christelijke Hogeschool Ede aan klas V1H. Nee, schudden de elf eerstejaars, de vorige docent opende de dag al met Bijbellezing en gebed.Lenaerts kan direct verder met de lesstof: een praktische training in het toedienen van een injectie bij een patiënt in een zorginstelling; een klinische zorgvrager, in jargon.

„Ik roep nog even in herinnering wat we de vorige keer gezien hebben over de verschillende injectiemethodes”, trapt Lenaerts af. De docente, jarenlang werkzaam geweest in de verpleging, onderscheidt drie technieken: subcutaan (direct onder de huid), intramusculair (rechtstreeks in het spierweefsel) en intraveneus (rechtstreeks in het bloed).

„Vandaag behandelen we de intramusculaire. Wie weet nog wanneer we kiezen voor deze manier?” Studente Esther weet het antwoord. „Als de vloeistof sneller in de bloedsomloop moet worden opgenomen, of wanneer er meer dan 1,5 ml vloeistof moet worden geïnjecteerd.”

Loodrecht

Voordat de studentes –klas V1H heeft geen jongens– zelf aan de gang mogen met de naald, legt Lenaerts de vinger nog bij een aantal nuttige weetjes. Zo moet de naald in veel gevallen loodrecht worden ingebracht, maar niet altijd. Bij bijtende vloeistoffen zoals neuroleptica of vitamine B12 hoort de verpleegkundige de zogenaamde rangeer- of zigzagtechniek te gebruiken, om te voorkomen dat de stof het losmazig bindweefsel beschadigt. „De huid boven de injectieplaats wegduwen en op zijn plek houden tot de injectie en daarna weer loslaten, zodat hij het injectiekanaal afsluit”, somt Lenaerts staccato op.

Spannender wordt het als de risico’s van een intramusculaire injectie in de bil ter sprake komen. Door op de verkeerde plaats te prikken, kan een verpleegkundige de nervus ischiadicus, de achterste beenzenuw, raken. „Knoop dat a.u.b. goed in jullie verpleegkundige oren”, zegt Lenaerts. „De uiterste consequentie is een verlamde voet.”

Snel tekenen de leerlingen het plaatje van de bil en de zenuw op het bord na in hun notitieblokken. „Nervus ischiadicus, gevaarlijk!!!” noteert een studente in haar schrift.

Ampul

Na het repeteren van de theorie leidt Lenaerts het praktijkdeel in. „We nemen in gedachten mevrouw De Groot, een ziekenhuispatiënte met pijnklachten na een operatie. Vier keer daags mag ze 50 mg petidine, een morfinepreparaat, krijgen toegediend.”

Een beetje onwennig trekt Marieke 1 milliliter neppetidine op uit een ampul. „Je moet de naald ongeveer zo vasthouden, als een dartpijltje”, doet Lenaerts voor.

Hoog cirkelt de injectienaald door de lucht om uiteindelijk neer te komen op een beschermde plek in het bovenbeen van studente Marianne, alias mevrouw De Groot. „Niet goed”, zegt de docente over de capriolen die Marieke met de naald uithaalt. „Je houdt ’m te hoog, ik denk dat de patiënt zo de schrik van zijn leven krijgt.”

Dat in de gevolgde lesmethode het zelfstandig leren centraal staat, bevalt Lenaerts prima. „De circa 140 tot 160 eerstejaars die jaarlijks instromen kunnen de stof thuis doornemen met een cd-rom en doen dat over het algemeen trouw. Voorafgaand aan elke les komen ze bijeen om de vragen die de bestudeerde stof heeft opgeroepen te inventariseren. Bij toerbeurt maakt een van de studenten daarvan een overzicht en legt dat aan mij voor.”

Buiten de lesuren kunnen studenten de aangeleerde vaardigheden verder onder de knie krijgen in het oefenlokaal. Lenaerts: „Indien gewenst kan een onderwijsassistent ze daarbij begeleiden, maar dat moet vooraf worden aangevraagd.”

Bijgebouw

Als de oefensessie erop zit, verplaatst V1H zich na een korte pauze richting een bijgebouw aan de overkant van de Zandlaan. Opnieuw komen thuis voorbereide en uitgeprinte opgaven voor de dag. Het onderwerp van de nieuwe les is chronisch nierfalen. Wat is dat, wat zijn de bijwerkingen en hoe komt een arts chronisch nierfalen op het spoor?

Studente Emmalie neemt plaats aan een hoek van de tafel. Zij is voorzitter van dienst, wat inhoudt dat ze haar collega-studenten beurten geeft en de discussie leidt. Een voor een sommen studenten op welke antwoorden ze tijdens de voorbereiding hebben gevonden. Als er behoefte is aan aanvullende uitleg neemt docente Jenny Roeberts die voor haar rekening.

Bij het begeleiden van ernstige nierpatiënten komt er heel wat op een verpleegkundige af, vertelt Roeberts uit eigen ervaring. „Sommigen lijden in hun laatste fase hevige dorst en mogen maar weinig drinken, omdat hun lichaam het vocht niet meer uit zichzelf kan uitscheiden. Het vergt heel wat om daar goed mee om te gaan.”

Chronisch nierfalen verhoogt de sterftekans en om die reden maken dialyseverpleegkundigen regelmatig mee dat hun patiënten kortere of langere tijd na binnenkomst overlijden, vervolgt Roeberts. „Dat kan best impact op je hebben, zeker in het begin.”

Folder

Net als in de les over het injecteren, is er een casusbespreking, gewijd aan de vraag hoe als verpleegkundige om te gaan met een eenzame man die na onderzoek krijgt te horen dat hij ernstige nierproblemen heeft. De patiënt voorlichten over zijn financiële situatie hoort erbij, stellen de studenten vast. Hoe? Veel studenten hebben het antwoord gevonden in de folder ”Financiële hulp van de nierstichting”, te downloaden via nierstichting.nl. In rap tempo worden de wetten opgedreund waarop de patiënt een beroep kan doen, de Zwv, de AWBZ, de WIA, de Wajong, de WVG, de WWB en de WMO.

Akkoord, zegt Roeberts, „maar vergeet niet dat de man veel tijd kwijt zal zijn aan het ondergaan van intensieve behandelingen. In de weinige contacten die hij nog heeft, ga je snijden. Wees jezelf daarvan bewust.”

„Spannender wordt het als de risico’s van een injectie ter sprake komen”

„Nervus ischiadicus, gevaarlijk!!!” noteert een studente in haar schrift

„Praktisch bezig zijn, mensen helpen”

Wat trekt hen aan in een studie verpleegkunde? Vier eerstejaars uit klas V1H van de CHE over hun keus voor de opleiding. „Op de Driestar twijfelde ik nog.”

Paula Schimmel (18): „Wat ik hiervoor van verpleegkunde wist, had ik van de tv. Mijn beeld is veranderd. Je leert hier niet alleen wat je technisch moet doen als je aan het bed staat, ook in sociaal-relationeel opzicht word je getraind.

Op het Johannes Fontanus College in Barneveld leek iets doen met dieren me ook wel leuk, maar omdat je daar geen havo voor hoeft te hebben, heb ik dat niet gedaan.

Ambulanceverpleegkundige worden lijkt me geweldig. Dan moet je eerst terechtkomen op een verpleegkundige afdeling in een ziekenhuis, vervolgens ervaring opdoen op de Spoedeisende Hulp en ten slotte solliciteren op een interne opleidingsplek.”

Marianne Verburg (19): „Op de Driestar waar ik de havo heb gedaan, twijfelde ik nog. Ik heb pas voor deze opleiding gekozen tijdens het EH-basisjaar. Praktisch bezig zijn en mensen helpen; dat sprak mij aan, maar ik interesseer mij ook voor de medische kant.

Mijn eerste stage was met verstandelijk gehandicapten. Ik hoefde maar weinig echte verpleegkundige handelingen te doen, maar vooral dagelijkse dingen als wassen, verzorgen en helpen bij het eten. Wil je vaak verpleegkundige handelingen doen, dan moet je voor een ziekenhuis kiezen. Ik denk dat dat het wordt.”

Emmalie van Rij (18): „Ik heb pas in het laatste havojaar op de Revius in Rotterdam gekozen voor de zorg. Op de CHE is veel oog voor hoe je in je groep meedraait. We houden voor elkaar bij hoe iemand zich in de klas ontwikkelt. In een van de eerste lessen moet je je levensverhaal op papier zetten en ga je daarover met elkaar in gesprek. Mijn eerste stage was op een afdeling voor chronisch zieken in een verpleeghuis. Omdat je dan in uniform loopt, zien alle bewoners je als zuster. Toch zijn het vooral verpleegkundige basisdingen die je doet. Een vervolgopleiding voor een baan als kinderverpleegkundige spreekt mij aan.”

Marieke Muskee (18): „De opleiding speelde al door mijn hoofd in groep 8 van de basisschool. Toch heb ik wel moeten wennen, vooral aan de nadruk op verpleegkundige methodieken. Ik was minstens zo geïnteresseerd in de medische kant. Aan het begin van dit jaar heb ik geprobeerd het vwo ernaast te doen, maar vooral in de stageweken is dat niet te combineren. Met het vwo-diploma had ik geneeskunde willen gaan doen. Dat heb ik nu uit mijn hoofd gezet.

Mijn stage op een psychogeriatrische afdeling in een verpleeghuis was heel bijzonder. Een dementerende meneer met wie je het ene moment een lied zingt, terwijl hij even later tijdens woedeaanvallen de waskom uit je handen slaat of je met zijn rollator in de hoek drijft; dat had ik nog nooit meegemaakt.”

Bij het Reformatorisch Dagblad verschijnt dinsdag een speciale bijlage over werken in de zorgsector.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer